Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Ailbertus van Antoing.

Ailbertus was de zoon van Amorricus, een edelman uit Antoing, een stad aan de oever van de Schelde. Ailbertus bezocht de stifschool te Doornik. Na zijn opleiding werd hij tot priester gewijd en ging werken als leraar aan de hogeschool. Dat was echter niet de hartenwens van de jonge priester. Daarom trok hij, vergezeld van zijn twee broers Theymo en Walgerus, weg van huis, op zoek naar een plek om een klooster te stichten. Zij trokken rond, kwamen door steden, velden en bossen en bereikten uiteindelijk het land tussen Maas en Rijn. Op een nacht kreeg Ailbertus een visioen waarin God hem de plek toonde waar hij zijn klooster moest stichten. Het was een plek in het bos, waar kristalhelder water uit de grond borrelde, hout om een kapel te bouwen aanwezig was en die ver van de bewoonde wereld lag. Gedrieën doolden ze rond, op zoek naar die plek. Toen ze onderweg waren in het dal van de Worm vonden ze die plek, gelegen in een bosrijke omgeving, waar heldere bronnen hun water naar de Worm afvoerden. Toen Ailbertus zich naar onder boog om een slok van het koele water te nemen, weerklonk het gelui van klokken uit de grond. Dit was voor hem het teken dat hij de goede plek had bereikt. De omgeving bleek uitermate geschikt, in de nabijheid lag het riviertje de Worm waar het mogelijk was om een watermolen voor het malen van graan te bouwen. Ook was er genoeg hout aanwezig om een eerste eenvoudige kapel en onderkomens voor zichzelf te bouwen. Bovendien bevonden zich in de nabijheid verlaten steengroeven waaruit ze het fundament van de kerk bouwden. De grond op het plateau was vruchtbaar en dus geschikt om akkers aan te leggen.

Daarop togen ze naar het nabijgelegen kasteel van Rode, waar Adelbert van Saffenberg, een vesting had. Nadat ze bij de Graaf ontvangen waren, vroeg deze aan Ailbertus of de plek inderdaad zo geschikt was. Hij lag immers dicht bij het kasteel, waardoor er niet de rust heerste die zo noodzakelijk was voor een klooster. Ailbertus antwoordde dat God hem deze plek had aangewezen en dat hij niet anders kon dan de wil van God volgen. Adelbert van Saffenberg verleende hem daarop toestemming om het klooster te bouwen en zei dat ze tevens konden beschikken over de omliggende bossen voor het kappen van hout en dat ze landerijen konden stichten om in hun voedselbehoefte te voorzien. Vervolgens verliet het drietal de vesting en toog naar de aangewezen plek. Het was de late herfst van het jaar 1104. Nadat ze een eenvoudige houten woning voor zichzelf hadden gebouwd, begonnen ze aan de bouw van een eenvoudige kapel. Dagelijks droeg Ailbertus hier de Heilige mis op en dankte God voor het feit dat ze hier mochten wonen en werken. Natuurlijk bleef de komst van de drie vreemdelingen niet onopgemerkt in het land van Rode. Dagelijks kwamen mensen op bezoek in de kapel en maakten een praatje met de drie broers. Ailbertus´s faam als priester verspreidde zich snel en snel groeide het aantal bezoekers.

Adelbert van Saffenburg, de graaf van het kasteel in het land van Rode, had zijn stamslot in het dal van de Ahr, om precies te zijn in het dorpje Mayschoß. Vanuit dit gebied kwam een vazal van Adelbert, Embrico genaamd, naar het land van Rode met het doel om zich terug te trekken in de eenzaamheid van een klooster. Toen hij aangekomen was op de Saffenburg hoorde hij van de aanwezigheid van het nieuw gestichte klooster van Ailbertus. Hij besloot dat dit zijn bestemming zou zijn. Hij was niet alleen, zijn vrouw Adelheid en hun beider kinderen Herman en Margaretha, wilden eveneens kloosterlingen worden. Vader en zoon trokken naar het klooster van Ailbertus en verzochten te worden opgenomen in het klooster. Als dank schonken ze hun akkers en wijngaarden in het Ahrdal aan het klooster. De nieuwelingen brachten ook nieuwe plannen mee.


Embrico was van mening dat de eenvoudige houten kapel beter kon worden vervangen door een stenen bouwsel. Nadat Ailbertus daarmee had ingestemd, bouwden ze van stenen uit de nabijgelegen groeve bij Nievelstein de huidige crypte. De crypte was gereed in het jaar 1108. Daarop trok Ailbertus naar Luik en verzocht de bisschop om naar Rode te komen om daar het klooster en de nieuwgebouwde crypte te wijden. Bisschop Obbertus van Luik voldeed graag aan zijn verzoek en arriveerde op twaalf december van het jaar 1108 in het klooster. De volgende morgen, dus op 13 december 1108, het feest van Sint-Lucia, zegende Obbertus de crypte en wijdde haar aan de Heilige Moeder Maria en aan de Aartsengel Gabriël. Ook graaf Adelbert van Saffenberg en zijn zoon waren bij de wijding aanwezig. Zij overhandigden hierbij de bisschop een oorkonde waarin ze openlijk afstand deden van alle bezittingen die ze tevoren al aan de abdij hadden geschonken.

Nu nam de faam van het klooster alleen maar meer toe en van heinde aan verre kwamen mensen naar het klooster. Niet alleen om te bidden, maar er kwamen ook mensen die in nood verkeerden en bij het klooster om hulp vroegen. Door de diverse schenkingen van Adelbert van Saffenburg en van Embrico was de abdij niet bepaald arm en Ailbertus gaf, zoals een goed Christen betaamde, zoveel aan de armen als ze nodig hadden. Dit was echter niet naar de zin van Embrico. Hij sprak Ailbertus aan en zei dat het geld zo opraakte dat nodig was om het klooster verder uit te bouwen. Voor Ailbertus was het leven in dienst van God echter veel belangrijker dan het leven in rijkdom. Ailbertus zag echter ook in dat het klooster veel van zijn rijkdom te danken had aan de schenkingen van Embrico en besloot weg te trekken. Hij maakte zich op weg naar het zuiden en stichtte in Chaudfontaine een ander klooster. Daar bleef hij tot het jaar 1122. Op een dag besloot hij zijn oude vrienden in het land van Rode weer eens te bezoeken. Hij volgde een route langs de Rijn. Onderweg onderbrak hij zijn reis in het dal van de Ahr waar hij de Saffenburg bezocht. Nu was het niet meer ver naar Kloosterrade. In de buurt van Sechtem, een klein dorpje in de buurt van Bonn, werd Ailbertus echter ernstig ziek en overleed aan de gevolgen van deze ziekte. Daarop werd hij bijgezet in de grafkelder van deze kerk.