Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Kuren in Bad Aachen.

De naam van Aken is afgeleid van een watertoponiem. De Kelten noemden de warme bronnen van Aken naar hun god van de geneeskunde, Apollo Granus. De Romeinen namen dit over en in de Romeinse tijd heette Aken derhalve Aquae Granni. In de Karolingische tijd werd dit Aguis Granni en in de Middeleeuwen Aguisgranum. In Frankische Annalen (Jaarboeken) wordt de stad in 765 als `aquis villa`, van het Latijnse aqua = water, word genoemd.
De aanwezigheid van water was vroeger van groot belang bij het stichten van een nederzetting. Zo zijn er in Aken heel wat koude bronnen met helder drinkwater waaruit allerlei beken ontspringen. Daarnaast zijn er ook hete bronnen met een temperatuur tot 73 ˚ Celsius en sterk zwavelhoudend water.

Romeinse tijd.

De tijd van Caesar
Ten tijde van de Romeinse keizer Julius Caesar (100-44 voor Christus) woonde in het gebied tussen Luik, Tongeren en Aken een  Germaanse stam die `Atuatuker` werd genoemd. Dit betekent zoveel als: de stam die naar het water (hiermee worden de warme bronnen van Aken bedoeld) is getrokken. Caeser had genoeg van de opstand van de Germanen en wilde de Atuatuker gebruiken om de Germaanse weerstand te breken. Hij drong de Atuatuker terug naar een vesting op de rotsen bij het huidige Limbourg en liet in 54 voor Christus de gehele stam als slaaf verkopen. Dit haalde echter weinig uit zodat hij in de winter van datzelfde jaar zijn legioenen opnieuw naar het gebied tussen Seine en Rijn moest sturen. Daarbij werd het XIV-legioen wederom naar Atuatuken verplaatst. Ze vestigden hier een winterkwartier met een vierkante plattegrond van 426 meter lengte en breedte dat was opgedeeld in 64 kwartieren die door wegen van elkaar werden gescheiden. Het kampement werd omgeven door een drie meter brede gracht en een met palissaden versterkte omwalling. In het midden stond een tempel en een Nymphaeum, een heiligdom dat gewijd was aan de bronnimfen, dat gevoed werd door een thermale bron. De Romeinse soldaten namen hun bad in provisorische baden bij de Quirinus- en de Kaiserquelle.
Nog voor de echte winter inviel, werd het XIV-legioen door de Treveren, Nerviers en Eburonen onder leiding van Ambiorix verdreven. In 53 voor Christus stuurde Caeser drie nieuwe legioenen, het XIV, XV en XVI-legioen, naar deze regio en versloeg de opstandige stammen. De Eburonen roeide hij compleet uit. Daarna kwam er een nieuw kampement in Atuatuka waarin vele zieke soldaten baat vonden bij de hete bronnen.

De periode na Caesar
Na de dood van Caeser kwam Marcus Vipsianus Agrippa (63-12 voor Christus) aan de macht. Hij kwam in het voorjaar van 39 voor Christus met het XVII, het XVIII en het XIXe legioen naar  Atuatuka en liet hier ter ere van Caeser en tevens om het noorden van Gallië beter met wegen, wachtposten, militaire steunpunten en landgoederen te kunnen ontsluiten, een enorm militair kampement aanleggen (Bousack, 1996). Dit bood ruimte voor drie legioenen, in totaal 18.000 soldaten en 7.000 man van de hulptroepen. Daarnaast waren er nog allerlei handwerkers, handelaars, herbergiers en bordeeleigenaars met hun publieke vrouwen die zich in de nabijheid van het kampement vestigden. Het kampement had een strakke vorm met vier gelijke zijden van elk 900 meter lang en was opgedeeld in vier kwartieren. Het centrum vormde de plek waar nu het Rathaus staat. Deze hoge, droge plek (de huidige Markt) was omgeven door de moerassige laagtes van de Paubach en de Johannisbach. De hoofdstraat, de huidige Grosskölnstraße, liep evenwijdig aan het reliëf van zuidwest naar noordoost door de nederzetting (Schreiber, 1987). Er waren enkele werkplaatsen waarin aardewerk werd geproduceerd en metaal werd bewerkt.
De bronnen werden uitgegraven. Daarbij werden de minder goed stromende bronnen dichtgestopt met leem, stenen en een soort cement. Zodoende kwam het water nog maar uit drie grote, rijkelijk stromende, bronnen namelijk de Münsterquelle, de Quirinusquelle en de Kaiserquelle. Dit gebeurde zodanig goed dat deze situatie enkele eeuwen later nog steeds zo was. Ook werd een thermencomplex gebouwd. Hierbij werden gezaagde Akense blauwsteen, later ook Kolenzandsteen en Grauwacke, gebruikt. Tevens gebruikte men gangbare bouwmaterialen als gebrande lemen buizen, dakpannen en bakstenen. Naast een ter ere van Caeser gebouwd hoofdgebouw, stonden er nog drie badgebouwen uit steen, voor elk van de drie legioenen. De overige gebouwen in de stad waren destijds nog uit vakwerk. Deze badgebouwen bevonden zich op de plek van de Dom, bij het Kaiserbad en bij de Hof. Elk badgebouw werd door een eigen bron van water voorzien. Het bijbehorende stelsel van waterleidingen was dusdanig goed aangelegd dat het tot in de Middeleeuwen gebruikt kon worden. In Aken zijn thermen uit twee verschillende periodes gevonden. De Kaiserbad- ofwel Büchelthermen, waarvan enkele schamele resten nog aan de Hof staan, werden in het tweede kwart van de 1e eeuw na Christus gebouwd.
De thermen werden met name gebruikt door de aan de Rijn gelegerde troepen. Nadat de rust in het gebied ten westen van de Rijn was ingetreden verloor Aken zijn strategische functie en werden de troepen naar de oostgrens van het Romeinse rijk, destijds de Rijn, verplaatst. Aken bleef echter een garnizoensplaats, hoewel er veel minder soldaten gelegerd waren. Daarnaast was het een plek waar de soldaten ver weg van het front konden uitrusten en baden in het warme water. Hiertoe werden de thermen rond 20 na Christus verbouwd (Bousack, 1996). In het tweede kwart van de 1e eeuw na Christus ontstond ook het thermencomplex nabij de huidige Dom (Münsterthermen), met bijbehorende gebouwen aan de Katschhof. Dit werd gevoed werd door de Domquelle. Bij het thermencomplex was ook koud water nodig. Dit werd afgetapt van de Pau, een beekje dat vanaf de huidige Habsburger Allee, via de Jakobstraße en Rennbahn, werd omgeleid. Ook werd drinkwater aangevoerd via twee waterleidingen uit 4,50 m lange eikenhouten palen met in het midden een 11 cm grote holte die door ijzeren buizen met elkaar verbonden waren (Bousack, 1996). Dit was afkomstig uit Moffet, de Kronenberg en de Rotbenden aan de Malmedyer Straße.
In die tijd kwamen er ook al gasten naar deze thermen. In 1965 werd bij opgravingen aan de Hof een afwateringskanaal uit dunne eikenstammen gevonden. Hierin werden resten van inheemse groente- en fruitsoorten, dierenbotten en schubben van vissen gevonden maar ook van exotische lekkernijen zoals duizenden oesterschalen en olijven- en vijgenpitten. Deze waren kostbaar aangezien ze van ver aangevoerd moesten worden. Alleen belangrijke gasten en de hoge officieren konden zich een dergelijke luxe permitteren.

Herbouw na de Bataafse opstand.
Tijdens de Bataafse opstand (69-70 na Christus) werden de Romeinse legerplaatsen langs de Rijn en in Aken verwoest. Tussen 80 en 100 na Christus werden de Kaiserbadthermen aan de Büchel door de legioenen Legio VI Pia Fidelis en Legio XXX Ulpia Victrix verbouwd en vergroot. Ze werden gevoed door de Kaiserquelle. De thermen aan de Büchel werden gebouwd uit Vetschauer kalk van de top van de Lousberg. De Romeinse legerleiding erkende in de 2e eeuw na Christus nogmaals het belang van de warme bronnen van Aken voor het herstel van de frontsoldaten. Dit blijkt uit een vergroting van het thermencomplex voorafgaand aan het bezoek van Keizer Caracalla (211-217) waarbij het eenvoudige badhuis bij de Kaiserquelle aan de Büchel werd verbouwd en vergroot. Het strekte zich na de verbouwing uit tot de Buchkremerstraße en de Ursulinenstraße. Er kwamen diverse ruime thermale baden die door de Kaiserquelle gevoed werden. De waterleiding met koel drinkwater uit de Rotbenden in Burtscheid werd vernieuwd en vanaf de Markt van Burtscheid met aardenwerken buizen verder naar de Bücheltherme geleid. Zo ontstonden er baden met heet, lauwwarm en koud water. Er waren grote zwembaden, maar ook baden voor één persoon. Natuurlijk waren er ook omkleedruimtes, massageruimtes en stoombaden. Ook de Münsterthermen werden vergroot en liepen vanaf de Katschhof tot aan de Münsterplatz. Een door zuilengalerijen omgeven plein verbond de Kaiserbadthermen met de Münsterthermen. Dit plein was 50 meter breed en 65 meter lang. Onder deze zuilengalerij waren winkeltjes gevestigd en in het midden stond een tempel die aan Apollo was gewijd. Overigens werd Apollo vaak samengevoegd met de Keltische god Granus die vaak bij thermale bronnen werd vereerd. In deze buurt werden ook een fragment van een beeld van Mercurius, een wij-altaar van Mercurius Susurrio en een deel van een standbeeld van Sirona gevonden. Dit hoorde waarschijnlijk bij een nabijgelegen heiligdom. Aan het plein Hof, nabij de Quirinusquelle, werden de resten van een bronheiligdom (Nymphaeum) gevonden uit de 2e helft van de 2e eeuw na Christus. Dit heiligdom had een vierkante plattegrond van 8 meter lang en breed. In de Romeinse tijd werd het water uit deze traag stromende bron enkel gebruikt voor dit heiligdom. Hier stond later ook het Quirinusbad.
De herstelde Romeinse porticus aan de Hof maakte deel uit van deze zuilengang uit de tweede helft van de 2e eeuw na Christus. De beide zuilengangen lagen circa 50 meteer uit elkaar aan weerszijden van een plein. De ene zuilengang lag op de plek van de facade van het huidige Quirinusbad. De andere, er tegenover gelegen zuilengang, op het terrein van het Haus er Kohle. In het verleden lagen onder de porticus allerlei winkeltjes. De binnenzijde ervan was bekleed met leemtegels.  
De zuilengang aan de Hof bestaat uit een basis uit grote, vierkante zandstenen met daarboven slanke zuilen met Korintische kapitelen erbovenop. Erbovenop staan 3,50 meter brede versierde ronde bogen. Het gesteente (kalksteen  Ze werd tijdens opgravingen na de Tweede Wereldoorlog ontdekt. De originele vondsten worden in het Rheinisches Landesmusem in Bonn bewaard. In 1970 werd de reconstructie van deze zuilengang op de Hof opgericht.
Het einde van de Romeinse tijd
Na verwoesting van de thermen bij de inval van de Franken in 275-276 na Christus, nam het belang van de Romeinse thermen in Aken af. De thermen werden slechts ten dele herbouwd. De Münsterthermen zijn in het derde kwart van de 4e eeuw na Christus zelfs geheel verlaten. Dit kwam onder meer omdat steeds meer Germanen dienst namen in het Romeinse leger en zij minder behoefte hadden aan een warm bad dan de Romeinse legionairs. De overige thermen bleven in gebruik tot het begin van de vijfde eeuw na Christus, de tijd van de Grote Volksverhuizing. Daarbij werden de thermencomplexen verwoest en de Münsterquelle dichtgegooid. In 410 trok de Romeinse bezetting weg uit Keulen en in diezelfde 5e eeuw verlieten de Romeinen de omgeving van Aken definitief. De resten van de Romeinse baden werden daarna door de lokale inwoners als steengroeve gebruikt. Hoewel de Romeinse baden waarschijnlijk niet in een stedelijke omgeving hebben gestaan, werd in de 16e eeuw er toch veel mee gedweept dat de badcultuur in Aken op Romeinse oorsprong teruggaat (Holländer, 1991). Enkel plaatsen die al sinds de Romeinse tijd als badplaats waren gebruikt, zouden volgens de ideeën uit die tijd echt werkzaam zijn voor de gezondheid van de gasten.

Baden in de tijd van Karel de Grote.

Pas aan het Hof van Karel de Grote speelde het baden weer een grote rol aan het hof. Karel de Grote, die zelf van sport in het algemeen en in het bijzonder van zwemmen hield, liet op de resten van de Romeinse thermale baden in Aken een waterbekken bouwen. Dit Karolingische paltsbad (‘balneum regium’) lag vlakbij de palts die Karel de Grote sinds 795 regelmatig als vaste woonplek gebruikte. Het water was afkomstig uit de zogenaamde Kaiserbadquelle. Het badgebouw had een gewelfd dak en was 28 meter lang en 15 meter breed en strekte zich uit tussen de Hof en de Büchel. Het waterbekken erin was 9 meter breed en 14 meter lang. Op diezelfde plek werd rond 1864-1865 het Kaiserbad, gevoed door de Kaiserbadquelle, geopend. Dit is in 1989 gesloopt. Tegenwoordig staat op de plek van dit Kaiserbad een modern gebouw met opvallend veel ijzer in de gevel.
Volgens Einhard, die zijn biografie schreef, was Karel de Grote dol op water: ‘Offt, vil und mit sonderem Lust, hat er die warmen Wasser geliebt, und die gebraucht. Darumb er dann zu Aach sich gern nidergelassen, und von dess warmen Bad daselbst wegen Wohnung gehabt’. Vooral ´s winters baadde hij graag in de warme baden. Daarbij nodigde hij zijn familie, vrienden en soms zelfs diplomaten uit. Daarom was er nog een groot openluchtzwembad dat zich uitstrekte tussen de huidige parochiekerk St. Foillan en het Haus der Kohle. Het werd gevoed door de Quirinusquelle en bood volgens Einhard, de biograaf van Karel de Grote, ruimte aan 100 personen.

Baden in de Middeleeuwen

Na de tijd van de Karel de Grote verdween de aandacht voor het baden geheel op de achtergrond. Dit kwam onder meer door de kerk die zei dat de mens alle aandacht moest richten op het hiernamaals en dat het leven op aarde slechts een Jammerdal was. De gebouwen van de thermen die in Aken en andere plaatsen aanwezig waren vervielen gaandeweg. Enkele gebouwen bleven echter in gebruik aangezien er in 1065 een melding is dat Koning Heinrich IV er baadde (Boussack, 1996). Daarna werd pas in 1226 weer melding gemaakt van baden in Aken, er was toen sprake van een `balneum parvum`, een klein badhuis met `balnea parva`, een aantal kleine baden (Boussack, 1996). Daarbij ging het waarschijnlijk over het Königsbad en enkele kleine aangrenzende badgebouwen. De bezoekers moesten voor het bezoek betalen, enerzijds om in de badgebouwen binnen te gaan en daarna nog een keer om het warme bronwater te gebruiken. Het recht op het verpachten van de baden was in handen van het Marienstift en ging korte tijd later over in handen van de stad Aken. De stad Aken kreeg in 1266 het Königsbad, later Kaiserbad genoemd, van het Marienstift.
In 1295 werd in Aken het Blasiusspital geopend, het oudste Hospitaal van Aken dat zorgde voor de verzorging van zieken die niet door hun verwanten konden worden verzorgt. Hier konden de patiënten gebruik maken van het hete zwavelrijke water om te genezen.
In de 15e eeuw kwam het baden weer op en rond 1500 liet het stadsbestuur van Aken aan de Hof een nieuw bad, het Quirinusbad, bouwen. Dit werd door de Quirinusquelle gevoed.  Tegelijkertijd werd op een open plek aan de buitenzijde van de stad, nabij de Barbarossamauer, het Corneliusbad door privé-eigenaren geëxploiteerd. Dit werd gevoed door de Corneliusquelle die nabij het Komphaus uit de rotsen kwam. In de Middeleeuwen werden de beken overdekt en nog later kwamen ook de beroemde warme bronnen ondergronds te liggen.

Baden in Aken in de 16e-18e eeuw.

De eerste keer dat de warme bronnen in Aken in gedrukte vorm genoemd werden, was in 1546. In 1632 werd het Rosenbad, genoemd naar de eigenaar, dhr. Rose, geopend. Dit werd gevoed door de Rosenquelle, wier water ook gebruikt werd door de lakenmakers in het Komphaus. Aken won in de 17e eeuw aan belang en werd een van de belangrijkste badplaatsen van Europa.

Blondel
De bloei van Aken in de 17e eeuw was met name te danken aan de uit Luik stammende arts Franciscus Blondel (1613-1703). Hij had in Douai en Keulen medicijnen gestudeerd. Blondel werkte sinds 1652 als bad-arts en sinds 1686 ook als stedelijk arts in Aken. In Spa, waar hij tevoren als arts had gewerkt, had hij het drinken van water leren kennen en hij voerde dit ook in Aken in. In 1671 publiceerde Blondel een omvangrijk werk over de bronnen in Aken: `Thermarum Aquisgranensium et Porcetanarum descriptio Congruorum quoque ac salubrium usuum Balneationis et Potationis Elucidatio`. In 1688 verscheen een heruitgave onder de titel: ´Wunderwirckung deren heylsamen Badt- und Trinckwässern zu Aach´. De ondertitel luidde: `In welchen derselben wunderbarliche Natur und Aigenschaffen, auch vielfältige und bewehrte durch Baden und Trincken erhaltene Curen, beneben nothwendiger und nützlicher Underrichtung, wie sich die Gesunden so woll als Krancken in deren Brauchung zu verhalten haben, gruendlich beschrieben werden`. Dit werk was met name bedoeld om badgasten aanwijzingen te geven over het baden in en het drinken van water in de baden in Aken en Burtscheid. Dit was een van de eerste keren dat een arts leken hierover uitvoerige informatie verschafte. Blondel stelde voor beide soorten therapie voorschriften op die na kuren van twee of vier weken het gewenste resultaat opleverden. Het baden in Aken gold als weldadig en tevens als heilzaam bij alle soorten bewegingsziektes, bij huidziektes en bij herstel na hersenbloedingen. Blondel dacht, net als veel van zijn collega´s, dat ziektes ontstonden door het ontbreken van harmonie tussen de verschillende lichaamssappen. Daarom werden aan het drinken van water en het langdurig baden een heilzame werking toegeschreven.

Kuurgasten als melkkoe
De stadsbrand van 1656, die grote delen van de stad verwoeste, zorgde voor een opbloei van Aken als kuuroord. Badgasten waren vanaf toen belangrijk als inkomstenbron en er werd dus veel reclame gemaakt voor het kuren in Aken. Zo beschreef de Brabantse staatssecretaris Hubert Loyens de bronnen als volgt : `Berühmt aber machen die Stadt die heißen und heilsamen Quellen,……..die im geheimnisvollen Naturwunder aus tiefsten Erdschlünden segensreiche Wärme bringen……..Diese natronhaltigen Wasser………vermindern Drüsenschwellungen, beseitigen Nervenleiden, heilen Ausschlag, helfen bei Entzündungen und Geschwulsten, heilen Blasenleiden` (Bousack, 1996).
Met name Franciscus Blondel die de drinkkuren propageerde verrichte veel werk om de economische verliezen die ontstaan waren door de stadsbrand en het daarmee gepaard gaande vertrek van de koperslagers en andere ambachtslieden te compenseren met geld dat kapitaalkrachtige kuurgasten met hun bedienden binnenbrachten.

Een nieuw kuurgebied aan de Komphausbadstraße
Dankzij Blondel werden de reeds vanaf de Middeleeuwen gebruikte bronnen in Aken verder uitgebouwd. Dit betreft enerzijds de al eeuwenlang bekende thermale bronnen bij de Büchel en bij Hof, de Obere Quellgruppe, en anderzijds de in 1170 ontdekte bron aan de Komphausbadstraße, de zogenaamde Untere Quellengruppe. Onder invloed van Blondel ontstond in de tweede helft van de 17e eeuw bij de Untere Quellengruppe een geheel nieuw kuurgebied. Hiertoe werd een geheel nieuw kuurgebied aangelegd. In de buurt van de smalle straatjes in de buurt van de Büchel was hiervoor geen ruimte, evenmin rondom de Markt. Daarom werd een nieuwe plek gekozen in de nog onbebouwde vlakte tussen de stadsmuren nabij de bronnen bij het Komphaus. De bouw van dit nieuwe kuurgebied startte in het laatste kwart van de 17e eeuw. De lakenmakers verloren hun aandelen in het Komphausbad en naast het Corneliusbad werd in 1682 het nieuwe Rosenbad gebouwd. Ook werd het Karlsbad gebouwd. Aangezien Blondel ook het bezoek aan een stoombad en de massage door middel van een douche promootte, ontstonden er al snel ruimtes in de badhuizen voor deze doeleinden. Hierdoor verbreedde het aanbod van badmogelijkheden in Aken. Zo ontstond een kuurcentrum met Europese allure. In 1723 werden het Corneliusbad, het Karlsbad en het Rosenbad samengevoegd tot het Herrenbad, een kuurcentrum met een paleisachtig uiterlijk. Er waren baden met verschillende temperaturen, aangepast aan de uiteenlopende wensen van de gasten. Door een ingenieus verdeelsysteem kon de temperatuur in de verschillende gemeenschappelijke en individuele baden geregeld worden. Er waren zitbaden, zweetbaden, inhalatie-baden en douchebaden en massage douchen. Stoombaden werden gebruikt door verzwakte zieken. De douche in het bad, het zogenaamde ´Stillicidium´ werd met name bij reumatische of artrotische problemen aanbevolen. 
In het Corneliusbad waren drie grote baden met verschillende soorten water. Blondel beschreef het als volgt: `Unter den Bädern ist eins starck und hitzig, daß ander starcker und hitziger, das dritte am starcksten und hitzigste,…….waarumb die Geistliche sie genannt haben daß Paradeiß, das Fegfewr und die Höll`. Het Komphausbad bleef het badhuis voor het gewone volk. Tevens werd er een literair café bij gebouwd, destijds een enorme vernieuwing. Op het plein tussen het Herrenbad en de Redoute stonden twee fonteinen waar het water gedronken kon worden. Hier troffen de gasten elkaar al vanaf zes uur s´ ochtends om water te drinken. Op de nuchtere maag zou het water de meeste werking hebben. Per dag moest men minstens 3 liter drinken, hoewel enkelen het ook overdreven en 17 liter op een dag dronken. Dit vond Blondel in 1688 misbruik van het water. Daarnaast stond er een Rotunde waarin het orkest speelde.

Wandelen=kuren
Op de plek van de huidige Peterstraße werd een klein park gebouwd, omgeven met loofgangen en prieeltjes. Hier konden de kuurgasten tussen het drinken van het water rondwandelen, hetgeen ook door Blondel werd gepromoot. Ook waren er overdekte arcaden waarin de gasten ook bij regenweer konden wandelen om het thermale water beter op te nemen. Wandelen werd in die tijd als een van de belangrijkste onderdelen van het kuren gezien. Blondel formuleerde dit als volgt: ´Sie können auch zwischen jeden Trunck gemäglich wanderen, doch ohn schwitzen damit die Wasser also besser mögen vertheilt werden, daß innerste durgtringen und desto geschwinder ihre Würkung thuen´.

Een ontmoetingsplek van adel en bourgeoisie
Naast het kuurpark ontstond een aantal grote en voorname hotels met in het midden een `Redoute` voor het houden van feesten, bals en kansspelen. Deze werd in 1786 vervangen door de Neue Redoute (tegenwoordig Altes Kurhaus genoemd), een nog steeds bestaand gebouw met een prachtige balzaal. Want in de loop der tijd was niet alleen het kuren op zich belangrijk, maar ook het sluiten van contacten had aan belang gewonnen. De Europese adel en bourgeoisie troffen elkaar in het kuurgebied. De voertaal was daarbij Frans. En op de promenade werd gepronkt met de nieuwste mode en draaide alles om zien en gezien worden. Er was muziek, er werd gedanst, gekaart, geflirt en uitgebreid gedineerd. De feesten vonden plaats in de badhuizen en gastenverblijven. Ook waren er leesruimtes, cafés en het theater dat door Johann Joseph Couven aan de Katschhof gebouwd was. De vroegere stadswallen waren met eiken- en iepenlanen beplant en dienden als wandelpromenade. Geliefd waren ook langere wandelingen vanaf de Adalbertskirche en het Kapuzinerkloster naar de landelijke omgeving van Burtscheid in het dal van de Worm. Ook ging men met de koets naar Gut Kalkofen met zijn tuinen en park in Franse stijl of bezichtigde de vele bezienswaardigheden in Aken. Een bezoek aan een lakenfabriek of een naaldenfabriek waren eveneens geliefd.

Roulette
In allerlei vertrekken werden door de gasten allerlei kansspelen gespeeld, zoals roulette en diverse kaartspelen. Dit liep zo uit de hand dat de stadsraad in 1750 alle kansspelen in het Aachener Reich verbood (Bousach, 1996). Korte tijd later, in 1746, werd een speelbank geopend in een café aan de Komphausbadstraße, merkwaardig genoeg was deze eigendom van diezelfde stadsraad. In 1766 werd ook in Ballhaus Bouget een speelzaal geopend. Ook in het theater werden kansspelen gespeeld. In de in 1786 geopende Neue Redoute werd eveneens een casino geopend. Toch werd in 1778 wederom een verbod ingesteld, nu op speelbanken zonder vergunning. Dit omdat de stad Aken op deze manier inkomsten uit de kansspelen misliep.

Ströasje
Door de grote sociale tegenstellingen in de stad en ook door het groeiende bevolkingsaantal, verschoof de kuur- en badcultuur van Aken gaandeweg naar de periferie van Aken (Holländer, 1991). In de late 18e eeuw ontstond ten gevolge van de vele rijke badgasten rondom het kuurgebied een gordel van straten waar zich dames van lichte zeden ophielden. Deze lagen enerzijds rondom de badgebouwen en hotels in de buurt van de Komphausbadstraße, onder meer in de Peterstraße en Steinstraße, en anderzijds in de voormalige achterstraatjes of mistgassen, zoals Mefferdatisstraße, Antoniusstraße en Nikolausstraße. De Antoniusstraße is ook nu nog de rosse buurt van Aken en derhalve eveneens een relict uit de tijd van het kuurgebeuren.

Kuuroord van Europese allure
In Aken was in die tijd alles was de toenmalige kuurgasten wensten dicht bij elkaar te vinden waardoor het in de 18e eeuw als het belangrijkste modebad van Europa gold.
Dankzij Blondel en andere badartsen zoals Joseph Ferdinand Michels, Carl Georg Kortum (1765-1847), Gerhard Reumont (1817-1847) en Johan Arnold Veling (geboren in 1748), maar ook door bouwheren als Johan Joseph Couven (1701-1763) en Jakob Couven (1735-1812) werd Aken tot een belangrijke badplaats die vele beroemde gasten uit binnen- en buitenland, zoals Koning Frederik IV van Denemarken, Koning Friedrich der Große von Preußen en Casanova, aantrok. Hun namen zijn te lezen op vier marmeren platen aan de Elisenbrunnen. Vele goed opgeleide en ervaren artsen stonden in Aken en in Burtscheid klaar om de gasten raad te geven bij hun bad- en drinkkuur.
In 1748 vond het Aachener Friedenskongress, gehouden om de erfopvolgingsstrijd in Oostenrijk te beëindigen, plaats. Tijdens dit negen maanden durende congres bezochten ministers en afgezanten van 15 Europese landen Aken. Ook dit was goede reclame voor de baden van Aken. Tussen de verschillende vergaderingen door was er namelijk genoeg tijd om de baden, bals en concerten te bezoeken.
Helaas zijn de meeste sporen van de badcultuur in Aken uit de 16e-18e eeuw verdwenen, onder meer door de verwoesting van Aken in de Tweede Wereldoorlog.

Wandelen steeds belangrijker
Aan het eind van de 18e eeuw veranderde het kuurgebeuren totaal. Voorheen hielden de kuurgasten zich voornamelijk in enkele gebouwen of complexen van gebouwen op. Daarna werd opeens het maken van wandelingen een essentieel onderdeel van het kuren. Wandelen en rust zouden volgens de inzichten van die tijd bijdragen aan de heilzame werking van het water. Rondwandelingen met steeds weer verrassende en afwisselende indrukken werden vanaf toen belangrijk. Ook was er behoefte aan plekken om uit te rusten en plekken waar men afleiding kon zoeken. Hierbij waren historische bouwwerken van groot belang als welkome afleiding. Teveel aandacht mocht er echter ook niet aan worden geschonken omdat dit de gasten maar kon vermoeien. Dit was wel de eerste keer dat de historische bouwmassa van de stad als onderwerp van algemeen interesse werd gezien. Rond 1825 schreef L. von Bilderbeck den Jüngeren een reisgids voor de bezoekers van Aken. Hierin waren onder meer diverse wandelingen opgenomen die de rijke gasten samen met hun minnaressen of ingehuurde escortes konden ondernemen om te tijd te verdrijven. Een van de passages die hierin is opgenomen is: `Jeder Schritt in dieser Stadt zeigt irgend ein historisches Andenken`.
Christian Quix beschrijft in 1829 eveneens de mogelijkheden om de stad te bekijken. Hij schrijft dat Aken vele mogelijkheden kent om wandelingen te maken. Onder meer de Friedrich Wilhelms Platz, de Kapuziner- en Begardengraben, de Seilgraben, de Driesch en de Tempelgraben. Ook rondom de stad kon prachtig gewandeld worden, onder meer vanaf het Adalbertsthor naar het Pontthor. Hier was er prachtig uitzicht over de voormalige stadsgrachten (de huidige Heinrichs-, Monheims- en Ludwigsallee). Ook kon er over de voormalige stadsomwalling worden gewandeld worden,  met name vanwege het uitzicht op de stad en haar omgeving. Deze ligt in het gebied van de huidige Pontwall, Turmstraße, Junkerstraße, Schanz en Boxgraben. De voormalige stadsomwalling was inmiddels met bomen beplant en omgevormd tot een park. Dit was onder meer het werk van Hoffmann, de stadshovenier.
Ook de rond 1812 aangelegde grindweg van de St. Adalbertsthore naar Burtscheid, de huidige Wilhelmstraße en de in 1817 aangelegde andere verbinding die tegenwoordig de Kasinostraße is, waren geliefde wandelwegen. Rond 1829 werden de Neue Straße (het onderste stuk van de huidige Theaterstraße) en de Verbindungsweg (het bovenste stuk van de huidige Theaterstraße) aangelegd als fraaie wandelwegen vanaf het nieuwe Theater naar Burtscheid. Dit netwerk van rond het stadscentrum verlopende wandelwegen groeide aan het eind van de 19e eeuw uit tot een zone van ringwegen. Deze waren vroeger uit den boze aangezien er zoveel mogelijk goederen via de stad vervoerd moesten worden. Zo leverden deze immers nog inkomsten op door het tolgeld dat erover geheven werd. Zo luidde een voorschrift uit 1816 nog dat alle kolen- en andere vrachten door de stad getransporteerd moesten worden en niet via de rondwegen rondom de stad, met name niet via de route tussen Adalbertsthor en Pontthor. De politie en douane van de stad moest hierop toezicht houden. De rondwegen rondom de stad was dus enkel voorbehouden aan de voorname gasten en konden rond 1816 niet gebruikt worden door het gewone volk of voor het vervoer van goederen.  In de binnenstad bijvoorbeeld had de stadshovenier Hoffmann op de plek van de huidige Templerstraße een wandelpromenade met zes rijen bomen gepland. Dit was een van de best uitgebouwde wandelwegen van Aken. Toch werden hele wandelwegen, waaronder de Karlsgraben en de Templergraben al korte tijd later opgeofferd als drukke verkeerswegen.

Franse tijd.

Tijdens de Franse overheersing van Aken en Burtscheid werden in de thermale baden zieke en gewonde Franse soldaten verzorgt. Deze waren gehuisvest in de gesloten kloosters. Toch was Napoleon Aken gunstig gezind, hij zag zichzelf als opvolger van Karel de Grote en schonk de stad een beeld van zichzelf en van keizerin Josephine. In 1804 en 1811 bezocht Napoleon de stad en overhandigde plannen voor het verfraaien van de stad en de uitbouw van de badgebouwen. Eén van deze plannen was het aanleggen van brede groene zones op de plek van de stadsmuren die afgebroken zouden worden. Ook wilde men aan de buitenzijde van de stadsmuren grote parken aanleggen die quasi zouden overgaan in de landelijke omgeving. In 1806 werd begonnen met de beplanting ervan. In 1804 verbleef keizerin Josephine in Aken om te kuren. Ook Louis, de broer van Napoleon en Koning van Holland, en zijn vrouw Hortense, maar ook Napoleons tweede vrouw, Marie Louise, aartshertogin van Oostenrijk, kwamen hier kuren, sommigen zelfs meermaals. Aan Napoleons zus Maria Pauline, die hier meermaals kwam kuren, herinnert nog het Paulinenwäldchen, waarin ze graag wandelde. De obelisk uit blauwsteen aan de rand van het Wormdal is ter ere van haar opgericht.
Volgens de plannen zou het gehele kuurgebeuren in de Franse tijd door de staat worden uitgevoerd. Daartoe werden de baden in 1811 in staatseigendom overgedragen. Ook zou het kuurgebied worden uitgebreid in de richting van de Kapuzinergraben. Zo moest er een nieuwbouw van het Rosenbad komen en in de tuin van het toenmalige Kapuzinerkloster moest een groot badhuis komen (Bousack, 1996). Op deze plek staat tegenwoordig het theater. Veel van de grootste plannen konden door geldgebrek namelijk niet worden uitgevoerd. Enkel kleine aanpassingen aan het Kaiserbad, waarbij de eigenlijke bron werd verbeterd en de aanleg van een groot onderaards waterreservoir aan de Rosenquelle waren het resultaat. Ook was de tijd te kort om de vele plannen uit te voeren. De Fransen waren immers maar 20 jaar in Aken.

Drinkkuren

In 1825 werd de werking van het drinken van water in Aken als volgt beschreven: `´Daher verursachen auch diese Kräfte, wenn das Wasser getrunken wird, einen Reitz in den Gefäßen des Unterleibes, durch einen hohen Grad von Thätigkeit, lösen den Schleim auf, und bringen Ausleerungen durch den Stuhlgang, den urin und Schweiß hervor. Zu diesen Vortheilen kommt noch die Wirksamkeit des saueren Kohlenstoffes, heilsame Ingredienz, welche den meisten Mineralwässern eigen ist, das sie geistig und wirksam macht, die Verdauung zu fördern und dem Gefäßsystem Aktivität zu geben´.

19e eeuw: Opmars naar verandering.

Het aantal kuurgasten aan Aken was in verhouding tot de periode voor de Franse revolutie met een derde deel achteruit gegaan. Daarnaast had het Belgische Spa grote inspanningen ondernomen om nieuwe gasten te trekken. Dit waren met name nieuwe rijken uit Engeland waar industrie en handel voor welvaart zorgden. Zo waren in Spa de baden opgeknapt en verfraaid. Ook waren er speelbanken, toneelruimtes en promenades gebouwd.
Aan het eind van de 18e eeuw veranderde het kuurgebeuren totaal. Voorheen hielden de kuurgasten zich voornamelijk in enkele gebouwen of complexen van gebouwen op. Daarna werd opeens het maken van wandelingen een essentieel onderdeel van het kuren. Een andere ontwikkeling was de isolatie van de individuele kuurgasten in de badhuizen. Ieder baadde voor zich en het sociale element van het kuren speelde zich steeds meer buiten de eigenlijke kuurgebouwen en directe omgeving af. Het besloten wereldje van de welgestelde gasten speelde zich niet langer in de besloten omgeving van de kuurgebouwen af, waar contact met de overige bezoekers en inwoners van de stad vermeden werd. Om andere gasten te ontmoeten trok men naar het casino, het theater, bezocht een concert of Table d´Hôte of flaneerde over de vele wandelwegen. Met name dit laatste was van belang. Doordat het kuren op zich steeds meer terugging naar de basis, het baden op zich, verminderde het belang van het kuren voor de stad.
De toename van het verkeer, onder meer vanwege de opkomende industrie, was ongunstig voor het kuren. De gasten kwamen immers onder meer vanwege de rust en goede lucht naar Aken. In 1840 opende bijvoorbeeld het eerste station van Aken op de plek van de huidige Hauptbahnhof. Dit hoorde bij de spoorlijn van Aken naar Keulen. In 1843 kreeg Aken ook een verbinding met Luik en in 1853 met Maastricht. Nu konden weliswaar de Kurgasten per trein naar Aken komen, net als naar Spa, Chaudfontaine en Valkenburg, maar het betekende ook meer verkeer (Holländer, 1991). De mogelijkheid om via het spoor naar Aken te reizen hielp echter ook niet, in plaats van kuurgasten, kwamen er vooral pendelaars en handelaars per spoor naar de stad. De hotels in de binnenstad, die zich van oudsher met name in de binnenstad nabij het kuurcentrum bevonden, sloten een voor een. Nieuwe hotels kwamen met name in de buurt van het station of in de buurt van de toegangswegen te liggen.
Om dit tegen te gaan werden in Aken ook plannen gemaakt, voor de bouw van een ruime promenade, een moderne drinkhal en de bouw van een theater. Dit zou gefinancierd moeten worden met schenkingen van de Pruisische koning Wilhelm III en inkomsten uit de speelbank die vanaf 1814 weer draaide. Aken kreeg zo jaarlijks 10.500 Taler en een derde deel van de winst. Het geld werd grotendeels gebruikt voor het verfraaien van de baden, de beplanting en het kuurgebeuren in zijn algemeenheid. Dit had zeker invloed, van 1.000 kuurgasten rond 1814 waren het er in het midden van de 19e eeuw al 20.000. In 1854 verbood een koninklijk decreet de speelbank en liep Aken veel geld mis.
Nadat de koning zijn toestemming had gegeven, konden de plannen gemaakt worden en het werk begonnen worden. Het theater werd in 1825 geopend. De baden die onder Napoleon staatseigendom waren geweest, werden weer teruggegeven aan de stad. Zo konden ze ook worden verbeterd en aangepast aan de eisen van de tijd. Omdat het baden in gemeenschappelijke baden minder in trek kwam, werden er vele badkuipen neergezet waarin de gasten meer privacy hadden. Ook kwamen er voldoende gastenkamers in de badhuizen.
In 1823-1824 werden het Neubad, een vervanger van het Dreiköningenbad dat vanaf 1700 aan de Büchel had gestaan, en het Quirinusbad gebouwd en vergroot (Bousack, 1996). De façade van het Neubad staat tegenwoordig nog aan de Hof als enige relict uit de classicistische periode. In 1828-1830 werd het Rosenbad herbouwd en gold in die tijd als het voornaamste badhuis met de modernste inrichting. Pas toen in 1865 het 300 jaar oude Kaiserbad na een vier jaar durende verbouwing heropend werd, verloor het Rosenbad haar status. Bij de herbouw werd ook het grondstuk van het aangrenzende badgebouw `Zur Königin von Ungarn` gebruikt. Dit was het Kleinbad dat sinds 1750 de naam `Zur Königin von Ungarn` droeg. Het werd in 1858 herbouwd aan de Buchkremerstraße. Het Kaiserbad beschikte over 36 badkamers voor individuele kuurgasten en tevens over 64 gastenkamers.
Het Komphausbad was in 1852 herbouwd, dit zorgde voor een verdubbeling van het aantal gasten, van 10.923 in 1840 naar 20.000 in 1854. Het belangrijkste bouwwerk uit deze periode is echter de Elisenbrunnen uit 1827. Ervoor lagen voorname hotels en ertussen een wandelpromenade die doorliep tot aan het theater.

Syfilis
Een groot probleem was syfilis, een ziekte die in de 18e en 19e eeuw bijna een volksziekte leek. Deze ziekte was uit Amerika komen overwaaien en omdat veel artsen aan syfilislijders een genezingskuur in Aken adviseerden, trokken veel reuma-, jicht en ichiaspatiënten naar Burtscheid. De behandeling was echter intensief en langdurig zodat ze de patiënten veel geld en vrije tijd kostte. In de 19e eeuw trokken veel andere kuurgasten door de naam van het syfilisbad Aken naar andere kuuroorden als Baden-Baden, Wiesbaden en Karlsbad, hoewel Aken tijdens een balneologische tentoonstelling in Frankfurt in 1881 nog in de hoogste prijzencategorie viel.

Cholera.
In 1866 brak in Pruisen een cholera-epidemie uit die over de gehele staat gezien aan 114.683 mensen het leven kostte. Hierop werd begonnen met het geven van voorlichting over hygiëne onder de bevolking. Tevens had Louis Pasteur in 1865 microben als ziektekiemen ontdekt. Dit versterkte de algemene behoefte aan hygiëne. In 1876 opende Fritz Henkel in Aken een firma voor Bleichsoda, een wasmiddel. Natuurlijk werd er ook veel waarde gehecht aan persoonlijke hygiëne. Zo werden er op diverse plekken in Aken badgebouwen gebouwd, in 1881 een privé zwem- en badgebouw aan de Adalbertstraße dat binnen vier maanden door 20.000 gasten werd bezocht. In 1911 opende het Jugendstil-zwembad aan de Elisabethstraße. Hier stonden ook badkuipen waarin verschillende soorten baden genomen konden worden.
Door de verbetering van de waterleiding konden overal in Europa openbare en privé-baden worden aangelegd. Hierdoor bleven de rijken weg uit Aken. De behoefte aan een maatschappelijk belangrijke kuur verdween, de rijken lieten zich liever in hun eigen bad verwennen. Enkel nog om medicinale redenen kwamen er gasten naar Aken. Maar omdat reuma onder de rijke gasten veel minder voorkwam dan bijvoorbeeld hart- en vaatziekten waarvoor een bezoek aan andere kuuroorden beter zou zijn, nam het belang van Aken af. Ook het aantal Engelsen, voorheen circa 18% van het aantal kuurgasten, nam af omdat zij Karlo-Vivary ontdekten.


Een derde kuurgebied

Naast de naam van syfilisbad was een ander probleem dat kuurinrichtingen los van elkaar lagen. Zo was er een kern in het oude centrum van Aken met het Quirinusbad aan de Hof, het Ungarnbad aan de Buchkremerstraße, het Neubad en het exlusieve Kaiserbad aan de Büchel. Daarbij hoorde ook nog het Hotel Großer Monarch. Een tweede concentratie lag rondom de Komphausbadstraße met het exlusieve Rosenbad en de oudere badgebouwen Cornelius- en Karlsbad. Rond 1841 probeerde men deze twee stukken te verbinden door de bouw van het kuurgebouw. De stad had in dat jaar de Neue Redoute gekocht en wilde er een Vereinigungspunkt für die Saisongäste in inrichten. Hier ontbrak echter een drinkbron en een promenade. Deze waren er wel, maar weer een stuk verderop, bij de Elisenbrunnen met het kleine kuurpark erbij. Ook waren de gasten gesteld op de vrije natuur. Daarvan was er rondom Aken voldoende, maar door de opkomst van de industrie en de groei van de bevolking was het moeilijk om hier direct in terecht te komen. Daartoe werkte men aan een zone van groene gordels en parken rondom de stad.
Om een verbinding naar de Stadtgarten aan de Monheimsallee te maken, werden diverse hotels tegenover het Komphausbad gesloopt. Hiertoe behoorden het Grand Hotel Dubigk (voorheen Maison Bouget) en de Alte Redoute gesloopt om de Couvenstraße aan te leggen.
Ook werd het Kurhaus aan de Komphausbadstraße aan het begin van de 20e eeuw vergroot. Er kwam een nieuwe grote zaal in de zijgevel aan de Couvenstraße. Hier werden diverse concerten gehouden, niet enkel voor de kuurgasten, maar ook voor de Akense bevolking. Tevens was het restaurant erin geliefd bij de Akenaren, onder meer vanwege de grote tuin erbij. 
De kuurgasten stoorden zich aan het gewone volk en voelden zich in hun rust en exclusiviteit gestoord. Het rijkere publiek wenste een gesloten kuurgebied waar naast een exclusief hotel ook een badhuis en een Kurmittelhaus stonden. Daarnaast moest er kwalitatief hoogstaande muziek gemaakt worden en moest er een ruim landschappelijk aantrekkelijk kuurpark liggen.
In het eerste kwart van de 20e eeuw werd nog een laatste poging ondernomen om het kuren in Aken nieuw leven in te blazen. Er werden plannen gemaakt om een geheel nieuw kuurgebied met Palasthotel aan de Monheimsallee aan te leggen. De Monheimsallee was tijdens de Franse overheersing in de 18e eeuw gebouwd als ruime boulevard die vanaf het Altes Kurhaus via de moderne thermale baden naar de Lousberg voerde. Dit nieuwe kuurgebied werd gepland op het terrein waar het Maria Hilf Hospital in de Stadtgarten stond. Dit was inmiddels uit zijn voegen gebarsten en werd in 1905 verplaatst naar de Goethestraße. Het gebouw werd in 1914 gesloopt. In april 1913 nam de stadsraad het besluit om in het park een kuurgebouw, een hotel met badhuis, een drink- en wandelhal en een muziekpaviljoen te laten bouwen. Het nieuwe kuurcentrum lag in de Stadtgarten die vanaf 1852 door Peter Joseph Lenné was aangelegd als ruim opgezet park voor de kuurgasten. Een probleem was het ontbreken van thermale bronnen in dit deel van Aken. Daartoe werd een 600 meter lange waterleiding aangelegd die het water van de Rosenquelle naar de thermen in het Kurmittelhaus, de baden, de drinkfontein en de therapie-instellingen pompte. Tijdens dit transport daalde de watertemperatuur slechts 1˚ Celsius en bleef de chemische samenstelling van het water behouden.
Hoewel in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak, werd het complex op 8 juni 1916 geopend. Het bestond uit het Neues Kurhaus, een gebouw dat herinnerde aan een Griekse tempel. In de timpaan zit Asklepius, de Griekse god van de geneeskunde, tussen bronnimfen. Aan de linkerkant ervan leidde een wandelhal naar hotel Quellenhof, in die tijd het allerbeste kuurhotel überhaupt. Het Neue Kurhaus uit 1916, sinds 1976 in gebruik als casino, en het Kuurhotel Quellenhof waren door Carl Stöhr in neo-classicistische stijl gebouwd.
Toch was de periode tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog niet goed voor het kuurgebeuren. Pas in de jaren 1930 kwamen veel, met name buitenlandse, kuurgasten naar de Quellenhof. Dit nieuwe kuuroord had weinig overeenkomsten met Bad Aachen uit de periode 1800-1830. Helaas brak kort daarop de Tweede Wereldoorlog uit, waardoor deze ook weer wegbleven.

Kuren na de Tweede Wereldoorlog: een uitdovende kaars.

Bij de herbouw van Aken na de Tweede Wereldoorlog eindigde de geschiedenis van Aken als kuuroord definitief. In de historische binnenstad was 85-90% van de badhotels verwoest. Bij het bombardement van 11 april 1944 had het Kaiserbad dusdanig grote schade opgelopen dat nog maar 12 badkamers beschikbaar waren. Toch ging het badgebeuren op provisorische wijze verder. De Amerikanen die Aken innamen baden ook in de warme bronnen. Het Ungarnbad, dat al voor de oorlog als sterk verouderd gold, had nog de minste schade geleden. In het Kurhotel aan de Monheimsallee was tijdens de oorlog het hoofdkwartier van de gevechtsleiding ondergebracht, waardoor dit ook zware schade had geleden. Van alle kuuroorden van Duitsland had Aken de meeste schade geleden. Er was geen tijd en geld voor het herstel van de badgebouwen en bronnen. Daardoor liep het kostbare thermale water gewoon weg en verviel de Kurgarten in Burtscheid.
De grote puinhopen die na de oorlog achterbleven boden echter ook nieuwe mogelijkheden. Zo waren er wilde plannen om het kuurgebied te vergroten en de vier delen, de Büchel en de Hof, de Komphausbadstraße, de Elisenbrunnen en de Monheimsalle met elkaar te verbinden. Door geldgebrek en omdat de plannen op zo’n grote schaal een langdurige planning nodig hadden, werd voor een snelle oplossing gekozen. De minst beschadigde badgebouwen werden hersteld en al aan het eind van 1945 was de hal van het Ungarnbad weer herbouwd. In 1946 kon het bad met 13 badkamers die gevoed werden door de Kaiserquelle worden heropend (Bousack, 1996). In juni 1949 ging het Kurmittelhaus Quellenhof met een thermaal zwembad en badkuipen weer open voor reumapatiënten. Het herstel van het hotel duurde echter nog tot 1954. Vanaf mei 1952 konden in het herbouwde Corneliusbad hotelkamers en 25 badkamers gebruikt worden. Ook waren er ruimtes om te rusten of voor een massage. De nabijgelegen badhuizen, Rosenbad, Komphausbad en Neubad werden niet herbouwd. Sinds 1952 werden aan de Monheimsallee ook weer regelmatig kuurconcerten georganiseerd. In 1953 werd de grote zaal van het Neues Kurhaus heropend. Voor de inwoners van Aken was de herbouw van de Elisenbrunnen in 1953 het teken van herstel. 
In 1956 werd een grote tuintentoonstelling georganiseerd in het omliggende park. Het Kaiserbad lag 15 jaar lang in puin, daarna werden de puinhopen opgeruimd en werd de bron opnieuw opgegraven om de hoeveelheid water te vergroten. Het Kaiserbad werd herbouwd, maar niet meer als hotel. Het water had een constante temperatuur van 53˚ Celsius. De architectuur aan de buitenzijde was modern en liet ruimte voor uitzicht vanaf de Büchel op de Dom en St. Follianskirche. Het nieuwe Kaiserbad werd op 8 juni 1963 feestelijk heropend. Er waren 20 badkamers met rustkamers, ook ruimtes voor hydro-therapeutische behandelingen, massages en een afdeling voor bewegingstherapie. Vlak daarvoor, in 1961, was het Corneliusbad aan de Komphausbadstraße gesloten als laatste van de historische baden in die wijk. Het drukke verkeer in de buurt werkte het kuren tegen en in 1962 werd een groot warenhuis op de plek van het Corneliusbad gebouwd. Het water uit de Rosenquelle wordt sindsdien naar het nieuwe kuurgebied langs de Monheimsallee geleid.

Kuren in de 21e eeuw.

De Quellenhof bestaat weliswaar nog steeds, maar meer als gewoon hotel, met het kuren heeft het weinig meer van doen. Ook het Theater en het concertgebouw waren al in de loop van de 19e eeuw niet meer exclusief bestemd voor kuurgasten, maar werden eveneens gebruikt door de gegoede burgerij die vanaf 1848 haar belang steeds meer naar voren bracht.
In 2001 werd het badgebeuren in Aken nog een keer vernieuwd door de opening van de Carolusthermen die gebouwd werden naar plannen van Rudolf Wienands.