De Apostelgroeve ligt in de Louwberg aan de rand van het Jekerdal bij Maastricht en wordt ook wel Louwberggroeve genoemd. Op de hellingen rondom de Apostelhoeve wordt sinds 1970 wijn verbouwd door de familie Hulst. De groeve werd in 1770 geopend om kalksteen te winnen. De ingang werd in het voorjaar van 1770 geopend. De groeve diende om het inkomen van de bewoners van de Apostelhoeve van een beter inkomen te voorzien. Met behulp van drie paarden en twee man personeel werden de blokken uit de groeve omhoog gesleept tot bij de hoeve. Omdat de ingang onstabiel was, maakte men in 1772 een nieuwe ingang. Boven de huidige ingang is op de gevelsteen ook nu nog het jaartal 1772 te lezen, dus zal de ingang waarschijnlijk ook uit dit jaar stammen. De exploitatie van de groeve werd reeds in 1776 gestaakt door het uitblijven van de verwachte winst.
In de toegangstunnel zijn namen te lezen uit de jaren ´70 en ´80 van de 19e eeuw, waarschijnlijk van toeristen die onder leiding van een gids de groeve bezochten.
De Apostelgroeve bestaat uit twee afzonderlijke verdiepingen, gescheiden door een horizont. De bovenste verdieping is gewonnen in de Kalksteen an Meersen, de onderste verdieping is gewonnen in de Kalksteen van Nekum. De scheiding tussen de beide etages wordt gevormd door de Horizont van Caster, een keiharde tauwlaag. Veel opschriften zijn verdwenen door het wegpoetsen door champignontelers. De eerste champignontelers begonnen hier kort na de oorlog, dit was geen succes en de volgende telers ging het ook niet beter af. Vanaf 1964 tot 1970 was er een champignonteler uit Lanaken actief. Hij huurde de groeve voor 100 gulden per jaar. In 1973 gaan de gebroeders Ronda uit Maastricht verder met het telen van champignons, welke duurde tot 1975. Naast voor de opslag van groentes, zoals aardappelen, is er ook een illegale jeneverstokerij in de groeve geweest. Deze zou maar drie maanden gewerkt hebben en de sporen hiervan zijn nog steeds in de groeve te zien. De Apostelgroeve wird bovendien het eerste vleermuisreservaat van het SOK. In 1981 werd een hek aangebracht om de ingang van de groeve af te sluiten.
Bels vond tijdens een van zijn bezoeken in de jaren 40 van de 20e eeuw 1 Ingekorven vleermuis en 4 Kleine hoefijzerneuzen. In de winter van 1980-1981 werden tijdens tellingen maximaal 22 vleermuizen aangetroffen. Door het plaatsen van een hek begin 1981 ontstonden, onder meer door de rust in de groeve, optimale overwinteringsmogelijkheden voor vleermuizen en dit leidde tot een stijging van het aantal overwinterende dieren. Het aantal stijgt nog steeds. De Watervleermuis is het meest aanwezig, gevolgd door de Baardvleermuis. De Gewone grootoorvleermuis keert ook regelmatig terug. Na 1983 is de Meervleermuis niet meer gevonden in de groeve. Het aantal van de Ingekorven vleermuizen ontwikkeld zich positief.Vrijwel jaarlijks wordt in een gat in het dak een groepje van 3-5 dieren aangetroffen, naast enkele los hangende exemplaren. Tijdens de tellingen van 1981-1982 werd 1 Bechsteinvleermuis aangetroffen. Ook van Nieuwenhoven vond tijdens zijn onderzoek 3 van deze dieren, hetgeen nog te zien is aan eenopschrift op de wand hierover. De aantalsontwikkeling steeg tot 63 dieren in 1998.
In de winter van 2003-2004 werden er in totaal 50 vleermuizen aangetroffen. De helft hiervan waren Watervleermuizen, Daarnaast zaten er 11 Baardvleermuizen, 5 Franjestaarten en 9 Ingekorven vleermuizen.