Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Baalsbruggermolen.

     

De Baalsbruggermolen is een voormalige watermolen langs de Worm. Ze ligt in het Kerkraadse gehucht Baalsbruggen. De naam van het buurtschap Baalsbruggen is waarschijnlijk afgeleid van "baal" dat "kaal bos" betekent. Er lag in deze buurt dus een uitgedund bos. De oudst bekende vermelding van het gehucht in een leenregister stamt uit de eerste helft van de 14e eeuw. Toen heette het gehucht "Balsbrugghe". De plaats wordt in de loop van de geschiedenis onder verschillende namen genoemd, zoals "Balsbrugghe", "Balsbruggen", "Bolssbrüggen", "Baelsbruggen", "Baelsbrucken" en "Baelsbrücken". Het gehucht Baalsbruggen maakt deel uit van de Kerkraadse wijk Haanrade en draagt nog steeds een 18e eeuwse uitstraling, mede dankzij haar afgelegen ligging. Bijna alle panden in het gehucht zijn aangewezen als (Rijks)monument. In het gehucht lag reeds vroeg een brug over de Worm.
De Baalsbruggermolen grenst direct aan het riviertje Worm, dat hier de grens vormt tussen Nederland en Duitsland. De eerste opzet van de Baalsbruggermolen gaat terug tot 1104 en werd gebouwd door de kanunniken van de abdij Kloosterrade. Het was een houten molen die op deze plek gedurende 570 jaar heeft gestaan. De watermolen had toen een standplaats verder stroomafwaarts dan de huidige locatie. In 1104 werd de abdij Kloosterrade gesticht en in dezelfde tijd werd ook gestart met het bouwen van de eerste houten molen. Het benodigde hout hiervoor was afkomstig van de houtkap ten behoeve van de bouw van het klooster. In 1437 worden de "laten" (horigen) van de abdij verplicht hun graan te laten malen op de banmolen te Baalsbruggen. Op 2 april 1437 wordt de molen door Abt Joannes Vorstheim aan Paulus Baest verpacht. Ook kreeg hij de optie tot een eventuele koop. Op 7 december 1487 neemt Abt Joannes Goer de molen weer over van Paulus Baest, waarbij de watermolen wordt geruild tegen een jaarlijkse pacht.
In 1566 werd door Abt Joannes Worms de molen van zijn jaarlijkse pacht bevrijdt nadat hij aan Zijne Majesteit 950 Brabantse guldens had betaald. Tussen 1560 en 1609 lagen de abdij Kloosterrode en de Baalsbrugger molen in Spaans gebied. Er heerste toen een godsdienstoorlog tussen Philips II, de koning van Spanje, en Willem van Oranje, stadhouder van Holland.
In 1572 verpande Philips II de watermolen van "Baalsbrugge" aan de abdij van Kloosterrade. Deze is daar niet zo gelukkig mee, aangezien de molen veel minder gebruikt wordt sinds men koffie drinkt en de varkens met aardappelen in plaats van met graan voert.
Door de Tachtigjarige oorlog (1568-1648) tussen Spanje en de Republiek der Nederlanden leiden de Abdij Kloosterrade en de Baalsbrugger molen grote schade. Meermaals, namelijk in 1568, 1574, 1578 en 1580, wordt de abdij geplunderd en in brand gestoken. Men vermoedt dat hierbij ook de molen het moest ontgelden. Als dit vermoeden werkelijkheid zou zijn, zou dat een belangrijke reden kunnen zijn geweest om de molen op een betere plek opnieuw te bouwen. Andere reden zouden kunnen zijn dat de watertoevoer, de bereikbaarheid of de uitbreidingsmogelijkheden op de oude plek niet optimaal waren.
Vanaf nu begint dus de geschiedenis van de molen op haar huidige plek. De geschiedenis is niet in archiefstukken vastgelegd, maar wel enigszins af te lezen uit de bouwwijze van het huidige bouwwerk. Uit tekeningen en studies van het gebouw is gebleken dat op deze plek reeds bebouwing aanwezig was in de vorm van woningen of kleinschalige boerderijen. De bewoners zijn waarschijnlijk door de abdij uitgekocht, waarna gestart kon worden met de opzet van de nieuwe watermolen. De molen werd gebouwd vanuit een bestaand vakwerkgebouw. Enkele van de oorspronkelijke gevelopeningen zijn nog in het huidige interieur zichtbaar en als zodanig in gebruik. Het oorspronkelijke bouwwerk beschikte waarschijnlijk ook al over een gewelfde kelder.
De eerste opzet van de molen was uitgerust met één waterrad. Dit waterrad bevond zich vermoedelijk op de plek van de voormalige oliemolen. Deze is in het huidige gebouw nog steeds te herkennen. Nadat de molen in een eerste opzet gebruiksklaar was gemaakt, volgde snel uitbreidingen ten behoeve van de overige twee raderen en de hierbij behorende opslagruimten.
Rond 1675 werd het minder druk rond de Baalsbruggermolen. Dit had te maken met concurrerende molen die zowel stroomop- als afwaarts lagen. In deze periode is het gebruikelijk om lang rivieren dubbele molengebouwen te bouwen, met daartussen waterraderen. Vermoedelijk werd in deze periode besloten het molengebouw op de oostelijke Wormoever af te breken en het geheel over te brengen naar de westelijke zijde. Dit omdat de oostoever door een te snelle stroming teveel afkalfde.
In 1679 komt de Rijksontvanger van de Koning langs om belasting te heffen. Hij constateert dat de oude molen zonder medeweten van de koning is gesloopt en op een andere plek is herbouwd. Dit is in strijd met de Koninklijke verordening, waardoor de molen wederom werd belast.
Een nieuwe periode voor de molen breekt aan in de 18e eeuw, dan wordt er een boerderij aan de molen gebouwd. In deze periode vindt tevens de meest grootschalige uitbreidingsfase van de watermolen plaats. Hierbij werden ook allerlei omringende gebouwen gerealiseerd, deze waren nodig voor de optimalisering van het maalproces. Ze dienden onder meer voor opslag en als droogruimte.
Op 28 mei 1745 begon men te bouwen aan twee rondboogpoorten met stallen. Hierdoor ontstond een cour (binnenhof). Eind juni 1745 werd begonnen met de bouw van een hooischuur, stallen, een bakhuis en tevens van een derde vleugel.
Op 1 maart 1769 krijgt Dionisius Baur de molen voor twaalf jaar in pacht. Tevoren was hij reeds beheerder van de molen in opdracht van Abdij Kloosterrade. De molen diende in die periode waarschijnlijk ook als herberg, hetgeen is af te lezen aan een enorme hoeveelheid serviesgoed en een groot aantal lakens.
Tussen 1771 en 1774 wordt de "Staet van schattingen de Gronden van Erven" opgemaakt. De Baalsbrugger molen beschikt op dat moment over drie waterraderen, twee maalstoelen voor rogge en tarwe en één voor olie, dat echter vaak stil staat. De molen wordt geschat op 237 Gulden en zes Stuyvers voor de twee maalstoelen. De oliepletter wordt geschat op 73 Gulden en 16 Stuyvers. Kerkrade telde op dat moment nog drie andere watermolens, namelijk de Hammolen, de Brugmolen en de Boerenanselermolen. De Baalsbruggermolen was de meest uitgebreide molen van deze vier en bepaalde ruim 41% van de waarde van de molen samen, dat geschat werd op 756 Gulden en 15 Stuyvers. Hieruit blijkt dat de Kloosterrader abdijmolen in die tijd zeer belangrijk was.
Tussen februari en juli 1787 vindt de openbare verkoop plaats van de nalatenschap en huisraad van wijlen molenaar Dionisius Bauer. In zijn testament staat vermeld dat hij de molen en diverse grondstukken nalaat aan de abten van Kloosterrade.
In 1797 staat Simon Pieter Ernst, pastoor te Afden en kannunik van Rolduc, te boek als eigenaar van de molen. De Fransen onhieven alle grootgrondbezitters, waaronder Kloosters, als eigenaar van hun eigendom. Op 25 maart 1797 kocht Simon Pieter Ernst de molen weer terug, nadat hij door de Franse revolutie van de abdij was afgenomen. Simon Pieter Ernst kon dit omdat hij een particulier was. In het koopcontract staat "Eenen molen, zoo maal als oliemolen, bestaande uit drie raderen, huis, stal, gebouwen, tuinen en landerijen genaamd de molen van Baalsbruggen."
In 1804, nadat de molen gedurende 700 jaar bezit was geweest van de abdij, ging de molen over in particuliere handen, nadat Simon Pieter Ernst vanwege de onzekere toekomst had besloten de molen te verkopen aan Emiele Beissel, naaldenfabrikant te Aken.
Vanaf deze periode volgen de eigenaren van de molen elkaar snel op. Op 15 maart 1825 wordt tussen eigenaar Frans Beissel en de gebroeders Meijers een pachtovereenkomst voor de periode van minimaal één jaar gesloten. In deze overeenkomst staat dat de onderhoudskosten voor rekening van de pachter zijn. Hieronder valt tevens het onderhoud van de, toendertijd gebruikelijke, strooien daken. Niet bekend is wanneer het strodak werd vervangen door een dak met keramische pannen.
In 1854 wordt Adam Hinzen uit Aken als eigenaar genoemd. In 1855 vraagt Adam Hinzen aan de Gedeputeerde Staten van het Hertogdom Limburg toestemming om de verotte delen van sluis- en waterwerken te vervangen. Hiervoor wordt toestemming gegeven, mits de maten van de te vervangen delen gelijk blijven. Hieruit blijkt tevens dat de sluiswerken van de molen in die tijd nog steeds van hout, en niet van steen zoals gebruikelijk, waren. De molen wordt hierbij aangeduid als de "Bolsbreuchermolen".
In 1866 verkoopt Adam Hinzen de molen aan meelfabrikant Frans Wackers. Die was, net als zijn broer in een watermolen te Herzogenrath, meelfabrikant. Wackers exporteerde vanuit Baalsbruggen zelfs meel naar Nederlands-Indië.
Op 24 juli 1884 wordt in een proces verbaal vastgelegd dat de aangebrachte pijlschalen, in de vorm van een ijzeren kruisbout, nog steeds aanwezig zijn. Caspar Rocks wordt genoemd als eigenaar. De drie waterraderen hadden een doorsnede van , voor rogge en tarwe elk 5,5 meter en olie 6,5 meter. In dat jaar wordt de molen echter ook stilgelegd. Alle drie raderen worden hierbij vervangen door één zogenaamd ijzeren kroprad met een diameter van 5,2 meter. In 1894 wordt dit rad echter weer vervangen door een iets kleiner exemplaar.
Op 26 juli 1894 worden bij een vonnis van de Arrondissmentsbank te Maastricht de eigenaren Rocks-Wackers uit hun eigendom gezet omdat ze de lasten van de watermolen niet meer konden opbrengen. De molen wordt daarop verkocht aan Frans Sanders uit Oirsbeek.
In 1896 vraagt Frans Sanders aan Gedeputeerde Staten of hij enkele sluisstijlen die in slechte staat verkeren, mag vervangen. In 1897 verkoopt hij de molen voor 3500 Gulden aan Gerard J.F.P. Hoenen, molenaar van de Köpkesmolen Heerlen.
In 1911 verkopen de erfgenamen van Hoenen de molen met huis, schuur en stal aan H.J. Hamers, houthandelaar en koopman uit Spekholzerheide.
Tijdens een hevige storm en bijkomende wateroverlast wordt het waterrad vernield waarna in november 1916 door de eigenaresse Hamers-Reyntjes een vergunning aangevraagd ter vervanging van het waterrad door een turbine. Deze vergunning werd onder voorwaarden door B&W verleend. Eén van de voorwaarden betrof het onveranderd laten van sluis- en waterwerken. Het turbine gebouw mocht ook niet verder uitsteken dan 1,6 meter buiten het molengebouw richting de Worm. In werkelijkheid steekt het turbinegebouw echter 2,8 meter uit, men nam het dus niet zo nauw met de regels.
De turbine dreef in eerste instantie twee koppels maalstenen aan. Onbekend is of deze om en om of gelijktijdig werden gebruikt. In de jaren dertig werd één koppel maalstenen vervangen door een elektrische installatie.
Na deze verbouwing werd de boedel gescheiden, waarbij woonhuis, schuur en de stallen aan Hubert Hamers werden doorverkocht. De scheiding is dezelfde zoals die heden ten dage nog geldt. In 1951 wordt de molen gekocht door M. Huynen uit Epen.
In 1957 vond een provinciale moleninventaris plaats, waarin de Baalsbruggermolen, op dat moment nog volop in bedrijf, als zeer belangrijk werd aangeduidt. De molen bezat toen ook een zeer goede staat van onderhoud. Hij heeft "een zeer belangrijke landschappelijke betekenis en een belangrijke economische waarde". Vanwege deze constatering kwam de molen dan ook op de voorlopige lijst der Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst.
Tussen 1962 en 1970 vinden er meerdere kleinere en grotere onderhoudswerkzaamheden plaats aan keermuren en sluiswerken. In 1966 worden de sluiswerken door hoog water vernield en moeten worden vervangen.
In 1970 komen gesprekken op gang tussen de permanente Nederlands-Duitse grenswatercommissie en de Provinciale Waterstaat om de molen definitief stil te leggen. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) wordt hiervan op de hoogte gesteld.
In 1973 bevinden de molen en de bijbehorende boerderij zich in slechte staat. De gebouwen worden daarom voor één Gulden aan het echtpaar Vest verkocht. Deze hebben echter niet de financiele middelen om het monument te onderhouden en te restaureren.
Op 13 december 1974 werden de stuwrechten van de Baalsbruggermolen verkocht en in eigendom overgedragen aan de gemeente Kerkrade. De molen verliest hierdoor haar eeuwenoude maalfunctie.
In 1977 wordt een deel van de rivier de Worm gekanaliseerd.
In 1991 wordt de molen ter verkoop aangeboden door de weduwe van M. Huynen.
Sindsdien bevinden de molen en de omringende gebouwen zich in zeer slechte staat en een gedeelte stort zelfs in. In 2003 wordt de molen aangekocht door Marga Wolthuis uit Hilversum. Het totale molencomplex, zoals aan het eind van de 18e eeuw gerealiseerd, is sinds 1916 verdeeld over twee eigenaren. Een gedeelte van het monument wordt door de andere eigenaar zelfs gesloopt.
Aan de Duitse zijde van de grens herinnert de Mühlenweg nog aan het feit dat de boeren uit Merkstein over deze weg, tot de bouw van de spoorweg tussen Herzogenrath en Rheydt, hun graan naar de Baalsbruggermolen brachten.

Uiterlijk van de molen.

De gevels van de molen zijn opgetrokken uit metselwerk van veldbrandbaksteen in kruisverband. De gevelhoeken zijn uitgevoerd in natuursteen. Dit zijn zandsteenblokken uit Nievelsteiner Zandsteen. De volledige noordgevel is witgekalkt om de onregelmatigheden van de bouw te verhullen. Ook de oostegevel is opgebouwd uit Nievelsteiner zandsteenblokken en metselwerk van veldbrandbakstenen in onregelmatig kruisverband. Vanwege het gebruik van bakstenen en natuurstenen vensteromkaderingen kan deze gevel gezien worden als een voorbeeld van de zogenaamde "Maaslandse renaissance". Het turbinegebouw werd in november 1916 opgericht ter vervanging van het door wateroverlast vernielde waterrad. Dit gebouw is volledig opgetrokken in metselwerk in kruisverband. Naast de deur werd een kleine gedenkplaat ingebracht door de Firma Atorf en Propfe uit Paderborn (Duitsland) nadat men de Francisturbine had geïnstalleerd. De ronddraaiende beweging van de turbine werd via leren riemoverbrengingen overgebracht naar de molenstenen. De riemoverbrenging werd uitgevonden in de 19e eeuw, hoewel in vele molens werd vastgehouden aan de traditionele overbrenging met kamraderen. De turbine was duurzamer dan de traditionele waterraderen, die een levensduur van gemiddeld 25 jaar hadden, afhankelijk van de houtsoort en de dikte van het hout. De waterraderen te Baalsbruggen waren zogenaamde onderslagraderen. Hierbij stroomt het water met grote snelheid in de watergeleider. Daarin draait het rad en het water botst dan tegen de onderste schoepen waardoor het rad gaat draaien. Door een voormalige eigenaar is deze gedenkplaat echter van de gevel verwijderd.

Historische waarde

Sinds de vijftiger jaren van de vorige eeuw is de Baalsbruggermolen, met de aangebouwde boerderij en de grote tuin langs de Worm, een rijksmonument. Ooit waren er drie waterraderen: om tarwe en rogge te malen én om olie te persen. Tijdens het hoog water van 1916 werd het laatste waterrad vernield.
Daarna bouwde men een 'moderne' waterturbine. De watermolen stamt uit 1106 en is met zijn 80 centimeter dikke muren bijna even oud als het vlakbij gelegen klooster Rolduc. Veel authentieke elementen van de molen zijn bewaard gebleven. Net over de grens met Duitsland ligt de 'Burg Rode'. Watermolen, klooster en kasteel vormen een unieke 'middeleeuwse driehoek', waar veel te zien en te ontdekken valt. Vlakbij kruist een oude wijnroute de rivier de Worm.

Watermill Foundation

De 'Watermill Foundation' is opgericht om de bijna 900 jaar oude watermolen in zijn oude glorie te herstellen en te openen voor publiek. De stichting is bezig met een onderzoek naar een verantwoord hergebruik en buigt zich over een grondig restauratieplan, waarbij het zichtbaar maken van de 900-jarige geschiedenis uitgangspunt is.

De doelstellingen van de Foundation (stichting) zijn:

· Het bevorderen en ondersteunen van initiatieven ten behoeve van het restaureren, in stand houden en openstellen voor publiek van de middeleeuwse Baalsbrugger watermolen.

· Het doen van onderzoek en het verzorgen van publicaties voor het verkrijgen van en inzichtelijk maken van de historische ontwikkeling van de Baalsbrugger watermolen in zijn omgeving.

· Het steunen van grensoverschrijdende ontwikkelingen die de regio ten goede komen.

Wegkruis Baalsbruggen.

Langs de Grensstraat nabij het gehucht Baalsbruggen staat een wegkruis. Het staat op de hoek van de Berenbosweg. Het werd in 1846 opgericht en behoort daarmee tot de oudste wegkruisen in Kerkrade. Het kruis werd oorspronkelijk als een veldkruis opgericht door de familie Deutz, de pachter van de landerijen die bij Abdij Rolduc hoorden. Het is een smeedijzeren kruis met een gietijzeren corpus erop, deze corpus is nog origineel. Het kruis stond vroeger aan de overkant, op de hoek van de Grensstraat in de richting van Baalsbruggen, maar werd na restauratie op 8 juni 1988 hierheen overgeplaatst. Het tekst draagt sindsdien de tekst “Gottes segen auf allen Wegen 1848”.

Literatuur:

Loo, S.L.H.M., 2005, Bouwhistorische opname Baalsbruggermolen, Watermolen te Kerkrade, Maastricht.