Biotopen in de Baltische Staten.
De Grove dennenbossen in de Baltische Staten groeien met name op de droge zandgronden die zijn afgezet door de gletsjers in de Ijstijd. Het betreft meestal grond- of eindmorenes. Deze bossen behoren tot de boreaal-continentale naaldbossen met een rijke dwergstruikenvegetatie (Vaccinio piceetea). In deze bossen overheerst de Grove den (Pinus sylvestris) de boomlaag. In de ondergroei groeien acidofiele struiken, mossen en korstmossen. Door de toenemende verzuring als gevolg van zwavel- en stikstofdepositie worden de bossen van dit type bedreigd.
Er worden twee types onderscheiden:
-Vaccinio vitis-idaea-Pinetum: Grove dennenbos met veel besdragende struiken zoals Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus), Rode bosbes (Vaccinium vitis -idea) Kraaiheide (Empetrum nigrum) en Berendruif (Arctostaphalos uva-ursi).
-Cladinio pinetum: Grove dennenbossen met veel korstmossen erin.
De belangrijkste struiken in de Grove dennenbossen zijn Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus), Rode bosbes (Vaccinium vitis-idae), Kraaiheide (Empetrum nigrum), Berendruif (Arctostaphallos uva-ursi) en Struikheide (Calluna vulgaris). De Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus) is belangrijk als wintervoedsel voor Elanden (Alces alces) en Reeën (Capreolus capreolus). Ook leven 20 vogelsoorten en vele andere dieren van de bessen van deze dwergstruik. Verder groeien er Jeneverbes (Juniperus communis), Lijsterbes (Sorbus aucuparia), Echte guldenroede (Solidago virgaurea), Zevenster (Trientalis europaea), Stofzaad (Monotropa hippopytis ssp. hippopytis), Hengel (Melampyrum pratense), Kruiptijm (Thymus serpillum), Bruinrode wespenorchis (Epipactis atrorubens), Gipsophylla fastigiata en Prachtanjer (Dianthus superbus). Verder wintergroensoorten als (Pyrola chlorantha), Schermwintergroen (Chimaphilla umbellata), Eenbloemig wintergroen (Moneses uniflora) en Eenzijdig wintergroen (Orthillia secunda). Hier en daar groeit Wolverlei (Arnica montana).
Ook wolfsklauwen als Grote wolfsklauw (Lycopodium clavatum), Stekende wolfsklauw (Lycopodium annotinum) en Vlakke wolfsklauw (Diphasiastrum complanatum). De laatste soort groeit soms in reusachtige cirkels, in het Cepkeliu Reservaat in Zuidoost-Litouwen zelfs in een cirkel van 20 meter doorsnede en een rand van 1 meter.
Kenmerkende korstmossen zijn onder meer Cladina mitis, Gebogen rendiermos (Cladina arbuscula), Echt rendiermos (Cladonia rangiferina), Kerststukjesrendiermos (Cladina stellaris) en Ijslands mos (Cetraria islandica). Ook groeien er mossen zoals Gewoon thujamos (Thuidium tamariscinum), Struisveermos (Ptilium crista castrensis). Ook groeien er Cantarellen (Cantharellus cibarius), Bloeddruppelstekelzwam (Hydnellum ferrugineum) en Roodbruine slanke amaniet (Amanita fulva). In de bossen leven vlinders als Tweekleurige parelmoervlinder (Melitaea didyma), Oostelijke parelmoervlinder (Melitaea britomartis) en Tijmblauwtje (Maculinea arion). Ook leven er Raven (Corvus corax), Draaihals (Jynx torquilla) en Kruisbekken (Loxia curvirostra).
Droge dennenbossen zijn eigenlijk overal te vinden, ten dele zijn ze nog natuurlijk, maar er worden ook veel bossen gebruikt voor de bosbouw. In het verleden werden de bossen op veel andere manieren gebruikt. Onder meer voor het winnen van hars, het verzamelen van vruchten en paddenstoelen en het houden van bijen.
Harswinning.
De bomen werden aangesneden met V-insnedes. Eronder bond men een tinnen vaatje om het hars op te vangen. Het hars werd gebruikt voor terpentine, vernis en om medicinale olie te maken. Hars werd verzameld tot 1969.
Bijenbomen.
Bijenbomen in Dzukija Nationaal park in Litouwen heten Drans en bestaan uit oude Grove dennen (Pinus sylvestris) die op enkele plekken zijn uitgehold en waar bijen in worden gehouden.
Open zandgebieden.
De ondergrond van de Baltische Staten bestaat uit zand dat is aangevoerd in de Ijstijd. Veel grond wordt niet gebruikt voor landbouw en is onbebost. Op deze open zanden is een uitgebreide flora te vinden. Er groeit Strobloem (Helichrysum arenarium), Overblijvende hardbloem (Scleranthus perennis), Kromhals (Anchusa arvensis) Muurpeper (Sedum acre), Grijskruid (Berteroa incana), Echte guldenroede (Solidago virgaurea), Viltganzerik (Potentilla argentea ssp. impolita), Gele scabiosa (Scabiosa ochroleuca), Driekleurig viooltje (Viola tricolor ssp. saxatilis en ssp. tricolor), Steenanjer (Dianthus armeria), Kleine steentijm (Satureja accocinos), Zandanjer (Dianthus arenarius), Jovibarba sobolifera, Oxytropis pilosa, Kruiptijm (Thymus serpillum), Wilde averuit (Artemisia campestris), Absintalsem (Artemisia absithimum), Zeepkruid (Saponaria officinalis), Geoorde silene (Silene otites), Silene chloranta, Silene tatarica, Hazenpootje (Trifolium arvense), Zandblauwtje (Jassione montana), Schapenzuring (Rumex acetosella), Rijnse centaurie (Centaurea rhenana), Muurpeper (Sedum acre), Zacht vetkruid (Sedum sexangulare), Aarereprijs (Veronica spicata). Aan grassen zijn hier onder meer Buntgras (Corynephorus canescens), Festuca psaminophilla en Fakkelgras (Koeleria glauca) te vinden. De zeldzame Astragalus arenarius groeit in Estland op 2 plekken (o.a. Soomaa) in open dennenbossen op zandige bodem, in zandgebieden en op zandduinen. De bloeitijd is juni tot juli.
Er leven onder meer Adippevlinders (Argynnis adippe), Kleine parelmoervlinder (Issoria lathonia), Morgenrood (Lycaena virgaureae), Citroenvlinders (Gonepteryx rhamni), Rotsvlinders (Lasiommata maera), Groot spikkeldikkopje (Pyrgus alveus) en Heivlinder (Hipparchia semele). Soms is hier de Hop (Upupa epops) te vinden. Hier en daar leven Zandhagedissen (Lacerta agilis). Overal leeft de Wrattenbijter (Decticus verrucivorus).
Mooie open zandgronden zijn onder meer te vinden in het Dzukija Nationaal park in Litouwen.
Meren en viskwekerijen.
In de Baltische Staten komen, onder meer door de Ijstijd, veel grote en kleinere meren voor. Het bekendste grote meer is het Peipus meer in het oosten van Estland. Andere bekende grote meren zijn onder meer: Engures Ezers in Noord-Letland, het Vortsmeer in Midden-Estland en het Papes meer in Zuid- Letland.
Op de meren leven onder meer Grote zaagbekken (Mergus merganser), Grauwe ganzen (Anser anser), Knobbelzwaan (Cygnus olor), Brilduikers (Bucephala clangula) en Kuifeenden (Aythya fuligula). Verder leven er Blauwe reiger (Ardea cinerea), Bruine kiekendief (Circus aeruginosus),Grote zilverreiger (Casmerodius albus), Visdiefjes (Sterna hirundo) en Kokmeeuwen (Larus ridibundus). Ook groeit er Kikkerbeet (Hydrochaeris morsus ranae), Witte waterlelie (Nymphea alba) en staat er een uitgebreide kraag van Riet (Phragmites austrialis) langs. Tussen het riet staat onder meer Grote watereppe (Sium latifolium), Gele lis (Iris pseudacoris), Kattenstaart (Lythrum salicaria) en Grote cyperzegge (Carex pseudocyperus). Aan de rand van kleine meertjes met een kraag van veen leeft de Gerande oeverspin (Dolomedes fimbriatus).
In Nagli, nabij het Lubans meer in Letland, liggen viskwekerijen met veel Bandheidelibellen (petrum pedemontanum). Ook bloeit er Loos blaasjeskruid (Utricularia australis), Kikkerbeet (Hydrochaeris morsus ranae) en Veenwortel (Polygonum amfibium) op het water. Langs het water bloeit Zwanenbloem (Bitumus umbellatus) en Onvertakte ruit (Thalictrum simplex), Regelmatig is hier de Zeearend (Haliaeetus albicilla) of Visarend (Pandion haliaetus) te zien. Ook leven er Visdiefjes (Sterna hirundo), Groenpootruiters (Tringa nebularia), Bontbekplevieren (Charadrius hiacticula), Strandplevieren (Charadrius alexandrinus), Grote zilverreigers (Casmerodius albus), Oeverlopers (Actitis hypoleucos), Ooievaars (Ciconia ciconia) en Watersnippen (Gallinago gallinago).
Laagvenen.
In laagveengebieden vindt veenvorming plaats onder de grondwaterspiegel. Vaak betreft het verlandingssituaties van meren en sloten. Soorten die we hier veel aantreffen zijn Riet (Phragmites austrialis), Slangenwortel (Calla palutstris), Waterscheerling (Cicuta virosa), Lisdodde (Typha sp.), Zwanenbloem (Butomus umbellatus), Kattenstaart (Lythrum salicaria), Grote watereppe (Sium latifolium), Kalmoes (Acocorus calamus), Harig wilgenroosje (Epilobium hirsutum), Bitterzoet (Solanum dulcamara), Gewone wederik (Lysimachia vulgaris), Thalictrum lucidum en Poelruit (Thalictrum flavum). Verder groeien er drijvende planten als Krabbenscheer (Stratiotes aloides), Gele plomp (Nuphar lutea) en Kikkerbeet (Hydrochaeris morsus-ranae).
Er leven allerlei vogelsoorten, waaronder Zeearend (Haliaeetus albicilla), Fuut (Podiceps agrestis), Aalscholver (Phalacrocorax carbo), Blauwe reiger (Ardea cinerea), Bruine kiekendief (Circus aeruginosus), Zwarte stern (Chlidonias niger), Kievit (Vanellus vanellus), Wulp (Numenius arquata) en Grauwe gans (Anser anser).
Mooie gebieden met laagveen zijn onder meer te vinden in de Nemunos Delta in het zuidwesten van Litouwen.
Overgangsvenen.
Overgangsvenen zijn gebieden met zowel hoog- als laagveensoorten. Ze vormen, zoals de naam al zegt de overgang van een grondwaterafhankelijk laagveen naar een regenwaterafhankelijk hoogveen. Typische soorten hier zijn Riet (Phragmites austrialis), Kleine veenbes (Oxycoccus palustris), Lavendelheide (Andromeda polifolia), Waterdrieblad (Menyanthes trifoliatum), Moerasvaren (Thelypteris palustris), Moeraskartelblad (Pedicularis palustris), Moerasspirea (Filipendula ulmaria), Moerasviooltje (Viola palustris), Parnassia (Parnassia palustris), Eenarig wollegras (Eriophorum vaginatum), Zwarte knopbies (Schoenus nigricans), Melkeppe (Peucedanum palustre), Vetblad (Pinguicula vulgaris), Moeraskartelblad (Pedicularis palustris), Grote boterbloem (Ranunculus lingua), Gewone wederik (Lysimachia vulgaris), Melige sleutelbloem (Primula farinosa), Veenpluis (Eriophorum angustifolium), Moeraszoutgras (Triglochin palustris), Trichophorum alpinum, Draadzegge (Carex lasiocarpa), Snavelzegge (Carex rostrata), Armbloemige zegge (Carex pauciflora), Zwarte zegge (Carex nigra), Carex magelanica en Galigaan (Cladium mariscum). De boomsoorten die hier groeien zijn Zachte berk (Betula pubescens), Witte els (Alnus incana), Salix rosmarinifolius en Kruipwilg (Salix repens). Bijzonder is het voorkomen van een aantal soorten orchideeen zoals Malaxis monophylla, Moeraswespenorchis (Epipactis palustris), Groenknolorchis (Liparis loeselii) en Veenmosorchis (Hammarbya paludosa). Een bijzondere paddenstoel is Zwarte aardtong (Trichoglossum hirsutum). Ook vinden we er veenmossen waaronder Sphagnum rusowiii, Sphagnum terres en Sphagnum palustre. Vaak leven er Moerassprinkhanen (Stethophyma grossum).
Overgangsvenen zijn te vinden in het Natuurreservaat Viidumäe en op het Kuusnomme- schiereiland op het eiland Saaremaa in Estland en in Gaudupio Pelke in het Zematijos Nationaal park.
Hoogveen.
De hoogvenen in de Baltische Staten ontstonden in het Atlanticum (6500 jaar geleden). De bodem is met 90-95% verzadigd met water. Het water is zeer zuiver met slechts 0,1 gram mineralen per liter en is zeer zuur (PH 4). Zodoende leven er weinig bacterien in waardoor afgestorven vegetatieresten niet vergaan, maar worden omgezet in veen. Kenmerkend voor de hoogvenen in de Baltische Staten is de typische opbouw met bulten, dit zijn de hogere en drogere delen, en slenken, de lagere, nattere delen. Vaak liggen er veenplassen in de hoogvenen, die een belangrijke rol spelen in de afvoer van het water. Deze kunnen enkele meters diep worden en vaak vormen ze een heel labyrinth door het centrale deel van het hoogveen.
Een ander typisch kenmerk voor de echte hoogvenen is de afwezigheid van hogere bomen. Zelfs volwassen bomen bereiken hier, door de hoge waterstand en het geringe voedselaanbod, slechts een geringe hoogte.
In een hoogveen groeien maximaal 20 soorten hogere planten. In de lage delen (slenken) groeien Witte snavelbies (Rhynchospora alba), Veenbloembies (Scheuzeria palustris), Lavendelheide (Andromeda polifolia), Eenarig wollegras (Eriophorum vaginatum), Kleine veenbes (Oxycoccos palustris) en Lange zonnedauw (Drosera anglica).
In de veenplassen (bogpools) groeit Klein blaasjeskruid (Utricularia minor). Vaak zoeken Brilduikers (Bucephala clangula) op de plassen naar voedsel.
Er groeien veel veenmossen onder meer Sphagnum magelanicum, Sphagnum rubellum, Sphagnum fuscum, Sphagnum lindbergii.
Op de hogere delen (horsten) komen andere soorten voor zoals Lavendelheide (Andromeda polyfolia), Kleine veenbes (Oxycoccos palustris) en Kraaiheide (Empetrum nigrum). In droge hoogvenen groeit ook veel Struikheide (Calluna vulgaris). Op de bladeren van Kleine veenbes (Oxycoccos palustre) kunnen de rupsen van het Veenbesblauwtje (Plebeius optilete) en van de Veenbesparelmoervlinder (Boloria aquilonaris) worden gevonden.
Hier en daar groeit Melampyrum pratense ssp. paludosa met smalle bladeren, Chamaedaphne calyculata) en Dwergberk (Betula nana). Korstmossen komen voor in oude hoogvenen.
In het Grove dennenbos aan de rand van het hoogveen groeit onder meer Rijsbes (Vaccinium uliginosum), Moerasrozemarijn (Ledum palustre), Kruipbraam (Rubus chamaemorus), Eenarig wollegras (Eriphorum vaginatum) Struikheide (Calluna vulgaris), Zachte berk (Betula pubescens) en Kraaiheide (Empetrum nigrum). In de randgebieden is de zich met de bladeren van Rijsbes (Vaccinium uliginosum) voedende Rijsbesvlinder (Colias palaeno) te vinden.
In hoogvenen leven onder meer Heideblauwtjes (Plebejus argus), Wulpen (Numenius arquata), Heidesabelsprinkhanen (Metrioptera brachyptera) en Klapekster (Lanius excubitor). Aan reptielen vinden we in de hoogvenen de Adder (Vipera berus) en de Levendbarende hagedis (Lacerta viviparis).
Regelmatig zijn aan de rand van hoogvenen Bevers (Castor fiber) te vinden, die met hun dammen het water opstuwen en ervoor zorgen dat de waterstand in de hoogvenen op peil blijft. Hoewel het ook wel eens voorkomt dat er zich teveel water in de hoogvenen verzamelt, hetgeen de vegetatie natuurlijk ook geen goed doet. Helaas worden nog steeds vele hoogveengebieden in de Baltische Staten opgekocht door bedrijven die ze afgraven om er turf te winnen die gebruikt wordt door met name Nederlandse en Duitse firma ´s voor het maken van potgrond.
Mineraal eilanden.
In grote hoogveencomplexen, zoals Nigula Raba in Zuid-Estland, liggen gebieden die niet door het veen zijn bedekt en waar de oorspronkelijke minerale bodem nog het oppervlak vormt. Hier zijn vaak oerbossen te vinden met bomen als Ratelpopulier (Populus tremula), Ruwe iep (Ulmus glabra), Fijnspar (Picea abies), Es (Fraxinus excelsior), Noordse esdoorn (Acer platanoides), Winterlinde (Tillia cordata) en Vogelkers (Prunus padus). In de ondergroei staan struiken zoals Gelderse roos (Viburnum opolus), Alpenbes (Ribes alpina), Rode kamperfoelie (Lonicera xylosteum) en Rood peperboompje (Daphne mezereum). Vaak komen er ook bijzondere planten voor zoals Struisvaren (Matteucia struthiopteris), Leverbloempje (Hepatica nobilis), Voorjaarslathyrus (Lathyrus vernus), Eenbes (Paris quadrifolia), Zwarte gifbes (Actea spicata), Veelbloemige salemonszegel (Polygonatum multiflorum), Dalkruid (Maianthemum bifolia) en Eenbes (Paris quadrifolia). Op de Ratelpopulieren (Populus tremula) groeit de Populierenvuurzam (Phelinus populnea).Ten dele staan er ook Fijnsparren (Picea abies) met Stekende wolfsklauw (Lycopodium annotinum) en Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus). Vaak trekken grote zoogdieren zoals Beren (Ursus arctos) en Wolven (Canis lupus) zich hier terug.
Rivieren.
De rivieren in de Baltische Staten zijn heel gevarieerd. Er zijn zowel kleine als grote rivieren, rivieren met weinig en rivieren met veel verval, rivieren met een rotsondergrond, rivieren met een zandbodem enz.
Langs de Gruda in het Dzukija Nationaal Park vinden we onder meer Bronlibel (Cordulegaster boltonii), Bosbeekjuffers (Caleopteryx virgo), Otter (Lutra lutra) en Ringslang (Natrix natrix). Langs het water groeit Thalictrum lucidum, Kattenstaart (Lythrum salicaria), Moeraskruiskruid (Senecio paludosa) en Lange ereprijs (Veronica longifolia). In het broekbos met Zwarte elzen (Alnus glutinosa) langs de oever groeit veel Stekende wolfsklauw (Lycopodium annotinum), Alpenheksenkruid (Circea alpina) en leeft de Houtsnip (Scolopax rusticola). Langs de Nemunas rivier in Dzukija Nationaal park groeit in de vochtige, bij hoog water overstromende weilanden onder meer Grote engelwortel (Angelica archanglica ssp. litoralis), Lange ereprijs (Veronica longifolia) en Wilde bertram (Achillea ptarmica). Ook leven hier Grote vuurvlinder (Lycaena dispar), Puperstreepparelmoervlinder (Brentis ino), Weidebeekjuffer (Calopteryx splendens) en Gaffellibel (Ophiogomphus cecilia). In een kleine rivier bij Paluse in het Letse Aukstatija Nationaal Park groeit Grote boterbloem (Ranunculus lingua) en Dotterbloem (Caltha palustris). In andere smalle riviertjes groeit Holpijp (Equisetum fluviatile), Lidsteng (Hippuris vulgaris), Wolfspoot (Lycopos europaeus), Watermunt (Mentha aquatica) en Kleine egelskop (Sparganium emersum).
Langs de Letse Gaujasrivier groeit veel Witte els (Alnus incana), Aalbes (Ribes rubrum), Vogelkers (Prunus padus), Mansoor (Asarum europaeum), Leverbloempje (Hepatica nobilis), Rode kamperfoelie (Lonicera xylosteum), Alpenbes (Ribes alpina), Melampyrum nemorosum, Zwarte gifbes (Actea spicata) en Schaafstro (Equisetum hyemale). Direct langs water groeit Moeraskruiskruid (Senecio paludosa), Leverkruid (Eupatoria canabinum), Akeleiruit (Thalictrum aquileguifolium). Ook leven Ijsvogel (Alcedo atthis), Bever (Castor fiber) en Gaffellibel (Ophiogomphus cecilia) langs de rivier. In de bloemrijke weilanden leeft de Tsarenmantel (Argynnis loadice) met een paarse streep op ondervleugel waardoor hij nauwelijks opvalt. Svartes Iezis is een rots uit rode zandsteen. In de rotsen hier groeit Blaasvaren (Cystopteris fragilis), Eikvaren (Polypodium vulgare) en Smalle beukvaren (Phegopteris connectilis).
Fijnsparrenbos.
Op iets meer vochtige venige bodems groeit vaak een fijnsparrenbos. De Fijnspar (Picea abies) is in Estland de oorspronkelijk meest voorkomende boomsoort, maar haar aandeel wordt op geschikte plekken groter door natuurlijke succesie. Andere, lichtminnende soorten verdwijnen.Vaak liggen veel dode bomen op de grond. In de ondergroei staat Dalkruid (Maianthemum bifolia), Lelietje der dalen (Convallaria majalis), Framboos (Rubus idaeus), Mannetjesereprijs (Veronica officinalis), Eenbloemig wintergroen (Moneses uniflora), Stekende wolfsklauw (Lycopodium annotinum), Dennenwolfsklauw (Huperzia selago), Grote wolfsklauw (Lycopodium clavatum), Linneausklokje (Linnaea borealis), Witte klaverzuring (Oxalis acetosella), Bospaardenstaart (Equisetum sylvaticum), Kranssalemonszegel (Polygonatum verticillatum), Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus), Steenbraam (Rubus saxatilis) en Zevenster (Trientalis europaeus). Op vochtige plekken groeit ook Knikkend nagelkruid (Geum rivale), Moerasvaren (Thelypteris palustris), Moerasviooltje (Viola palustris) en Moerasstreepzaad (Crepis paludosa). Daarnaast veenmossen als Sphagnum teres, Sphagnum girgensohnii en Sphagnum palustre.Ook staan er veel varens zoals Gebogen driehoeksvaren (Gymnocarpium dryopteris), Wijfjesvaren (Athyrium filix femina), Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum) en Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata). De bodem heeft een podzolprofiel.
Op de bomen groeien Echte tonderzwam (Fomes fometarius) en Roodgerande houtzwam (Fomitopsis pinicola). Aan de takken van Fijnsparren zijn Baardmossen te vinden. Op Ratelpopulieren (Populus tremula) groeien veel Populierenvuurzwammen (Phellinus tremulae), waardoor de bomen gevoelig zijn voor stormschade.
Er komen veel (meer dan 200 soorten) insecten voor in de populieren, daarom leven er veel spechten in de bossen, maar ook andere dieren als Boomklever (Sitta europaea), Uilen, vliegenvangers, Holenduiven (Columba oenas), vleermuizen en Vliegende eekhoorns (Pteromys volans) (zeer zeldzaam). Op zwerfkeien is soms de Eikvaren (Polypodium vulgare) te vinden. In open sparrenbossen met veel dood hout leven Drieteenspechten (Picoides tridactylus). Ook vinden we in deze omgeving Notenkrakers (Nucifraga caryocatactes) en Kruisbekken (Loxia curvirostra). In de dichte bossen leven schuwe Elanden (Alces alces), volwassen bokken kunnen 500 kilo wegen, hun schofthoogte bedraagt twee meter en hun gewei weegt 10 kg. In de winter hebben ze grote problemen om te overleven, dan bestaat 1/3 deel van hun voedsel uit wilgentwijgen, 1/3 uit dennenbast en twijgen en rest uit struiken van Blauwe bosbes en heidestruiken. In de winter zijn deze struikjes vaak bedekt met sneeuw en dan eet de Eland meer sparrenbast. Er ontstaat schade aan sparren als er meer dan 2 Elanden per 1000 hectare bos leven.
Ook Auerhoen (Tetrao urogallus), Hazelhoen (Bonasa bonasia), Edelhert (Cervus elaphus) en Wild zwijn (Sus scrofa) leven in oude naaldbossen.
Mooie fijnsparrenbossen zijn te vinden in Plokstine in het Zematijos Nationaal park en in Oandu in het Laahemaa Nationaal Park. In het Oandu oerbos in het Laahemaa Nationaal Park aan de voet van het zandsteenplateau groeien vochtige sparrenbossen op een moerassige tot venige ondergrond.
Duinen.
Duinen vinden we vooral aan de westkust, vanaf de Poolse grens tot aan de punt van het schiereiland van Koerland. Heel veel duinen zijn te vinden op de Koerlandse schoorwal. Op de Koerlandse schoorwal leeft de Julikever (Polyphylla fullo), deze is te vinden in dennenbossen, met name in kustduinen. De larve leeft van wortels van grassen en zeggen, de volwassen dieren knagen aan dennennaalden. Ook vliegen er Heivlinder (Hipparchia semele), Kleine vuurvlinder (Lycaena phleas), Bruine vuurvlinder (Lycaena tityrus) en Boszandoog (Lopinga achine). Verder zijn er Knopsprietjes (Myrmeleotettix maculatus), Blauwvleugelsprinkhanen (Oedipus caerulescens) en Wrattenbijter (Decticus verrucivorus) te vinden. De meeste bossen bestaan uit aangeplante Grove dennen (Pinus sylvestris). In ondergroei groeit Bochtige smele (Deschampsia flexuosa), Zevenster (Trientalis europaea), Kraaiheide (Empetrum nigrum),Struikheide (Calluna vulgaris), Dalkruid (Maianthemum bifolia), Welriekende salemonszegel (Polygonatum odoratum), Hengel (Melampyrum pratense), Eikvaren (Polypodium vulgare), Jeneverbes (Jnuiperus communnis) en Eenzijdig wintergroen (Orthillia secunda). Op open plekken groeit Zandblauwtje (Jassione montana), Schermhavikskruid (Hieracium umbellatum), Zandzegge (Carex arenaria), Muurpeper (Sedum acre), Schapenzuring (Rumex acetosella), Zandanjer (Dianthus arenarius), Tragopogon heterospermum, Viola litoralis, Wondklaver (Anthyllus maritima), Zeedistel (Eringium maritimum), Zeelathyrus (Lathyrus maritimum), Bruidssluier (Gypsophylla paniculata), Hazenpootje (Trifolium arvense), Linaria loeseil), Zeeraket (Cakile maritima ssp. baltica) en Corispermum intermedia. Ook groeien er grassen als Agropyron dayanthum, Emmophila arenaria en Gewoon struisriet (Calamagrostis epigeos).
Strand.
De stranden langs de Oostzee zijn vaak begroeid met allerlei zoetwateroeverplanten. Dit komt door het lage zoutgehalte van het water. Onder meer groeit hier Kattenstaart (Lythrum salicaria), Gewone wederik (Lysimachia vulgaris), Moerasandoorn (Stachys palustris), Riet (Phragmites austrialis), Zwanenbloem (Butumus umbellatus), Grote waterweegbree (Alisma plantago-aquatica) en Lisdodde (Typha sp.).
Ook groeien er echte strandplanten als Zeeraket (Cakile maritima ssp. baltica), Loogkruid (Salsola kali), Zeepostelein (Honkenya peploides), Zeelathyrus (Lathyrus maritimus), Strandhaver (Leymus arenarius), Zeekool (Crambe maritima), Strandbiet (Beta maritima), Strandsla (Lactuca tatarica), Atriplex maritima, Zandhaver (Leymus arenarius), Gewoon struisriet (Calamgrostis epigejos) en Zeeweegbree (Plantago maritima). Vaak leven er groepen Bonte strandlopers (Charadrius alpinus), Scholeksters (Heaematopus ostralegus), Strandplevieren (Charardrius alexandrinus) en Bontbekplevieren (Charadrius hiaticula). In het water zitten veel Driedoornige stekelbaarsjes (Gasterosteus aculeatus).
Rotskusten.
Op de zee drijft de waterranonkel (Ranunculus baudotii). Tussen de rotsblokken groeien veel planten die ook in kwelders te vinden zijn zoals Melkkruid (Glaux maritima), Schorrenzoutgras (Triglochin maritimum), Heen (Scirpus maritimus) en Ruwe bies (Scirpus taebernaemontani). Op zee leven Brilduikers (Bucephala clangula), Eidereenden (Somateria mollissima), Middelste zaagbekken (Mergus serrator) en Grote zaagbekken (Mergus merganser). Soms is hier ook de Otter (Lutra lutra) te zien. Er zijn ook diverse meeuwensoorten te zien zoals Baltische mantelmeeuw (Larus fuscus), Stormmeeuw (Larus Canis), Dwergmeeuw (Larus minus), Visdief (Sterna hirunda) en Grote stern (Sterna sandvicensis) .
Kwelder.
De weilanden langs de kust zijn vaak van antropogene oorsprong. Ze ontstonden door het weiden van vee in de gebieden langs de zee.
Typische plantensoorten die hier voorkomen zijn Zeekraal (Salicornia sp.), Zeeaster (Aster tripolis), Schorrekruid (Sueda vera ssp. flexilis), Gerande schijnspurrie (Spergularia media ssp. angustata), Ogentroost (Odontites verna ssp. litoralis), Veldgentianen (Gentianella campestris), Aardbeiklaver (Trifolium fragiferum), Strandduizendguldenkruid (Centaurium litorale), Zilverschoon (Potentilla anserina ssp. egedi), Moeraszoutgras (Triglochin palustre), Schorrenzoutgras (Triglochin maritimum) en Melkkruid (Glaux maritima).
Kwelders komen op diverse plekken langs de kust voor.
Bosweide (Wooded meadow).
De bosweide is een zeer bloemrijk weiland waarin verspreid groepjes bomen en struiken staan. Het gras wordt in de eerste helft van juli gemaaid en gebruikt als winterhooi. Door het maaien is het gebied in de loop van honderden jaren van bos in een bloemrijke weide veranderd. Tot 1960 speelden de bosweides een belangrijke rol in het dagelijks leven op het platteland in Estland.Er werd gras gemaaid voor hooi, er werden takken gesneden voor het vee, ook werd ´s winters brand- en timmerhout gehakt. Enkele bomen liet men staan om later als timmerhout te gebruiken. Enkele naaldbomen liet men staan om te schuilen tijdens regenbuien. In het voorjaar verzamelde men twijgen en bladeren die als stalstro werden gebruikt. Na het hooien werd er vee geweid en in de herfst werden hazelnoten en paddenstoelen verzameld. Het hooien gebeurde in dorpsgroepen en later werd het hooi verdeeld tussen de families.
De bosweides zijn zeer bloemrijk, er kunnen meer dan 60 soorten vaatplanten per m2 gevonden worden. De bloemrijkste weide is Laelatu met meer dan 76 soorten per m2. In het westen van Estland komen op de bosweides vooral berken en eiken voor. Er groeit onder meer Melampyrum nemorosum, Kleine schorzeneer(Schorzonera humilis), Gulden sleutelbloem (Primula veris), Leverbloempje (Hepatica nobilis), Lelietje-der-dalen (Convallaria majalis), Parnassia (Parnassia palustris), Blaassilene (Silene vulgaris), Tormentil (Potentilla erecta), Weideklokje (Campanula patula), Duizendblad (Achillea millefolia) en Knoopkruid (Centaurea jacea). Ook groeien er veel orchideeen waaronder Bergnachtorchis (Platanthera chloranta), Welriekende nachtorchis (Platanthera bifolia), Vrouwenschoentje (Cypripedium calceolus), Grote muggenorchis (Gymnadenia conopsea) en Bosorchis (Dactylorizha fuchsii). Er vliegen allerlei soorten vlinders zoals Keizersmantel (Argynnis paphia), Morgenrood (Lycaena virgaureae), Koevinkje (Aphantopus hyperanthus), Boszandoog (Lopinga achine) en Roodbonte parelmoervlinder (Euphydryas maturna). In de herfst zijn er boleten, amanieten en cantharellen te vinden. Regelmatig is hier de Wielewaal (Oriolus oriolus), Merel (Turdus merula), Bonte vliegenvanger (Ficedula hypoleuca), Tjjiftjaf (Phylloscopus collybita) en Sperwergrasmus (Sylvia nisoria) te horen. Reeen (Capreolus capreolus) grazen op de bosweide, als de eikels in de herfst van de bomen vallen worden ze door Wilde zwijnen (Sus scrofa) gegeten. Hun wroetsporen moeten ieder voorjaar weer geplet worden.
Vroeger waren bosweides veel te vinden in Estland, Zweden en het zuiden van Finland. In het begin van de 20e eeuw was het oppervlak bosweides in Estland op zijn hoogst, ongever 850.000 hectare ofwel 18% van het landoppervlak. Door het instellen van de collectieve boerderijen ten tijde van de Sowjetunie kwam een einde aan het maaien met de hand. Toen werd vooral met machines gehooid en werden de bosweides verwaarloosd. Tegenwoordig is slechts 3000 hectare bosweide bewaard gebleven. Deze zijn te vinden op het eiland Saaremaa in de natuurreservaten Tagamoisa en Viidumäe en op het vasteland van West-Estland in het natuurreservaat Laelatu.
Alvare.
De Alvare is een steppenachtig heidelandschap op een kalkondergrond. Bovenop de kalk ligt een 30 cm dunne laag aarde. Soms ligt er zelfs geen aarde op. Alvars zijn met name te vinden in Noord- en West- Estland en in Zweden (op Öland en Gotland). In droge tijden droogt de bodem helemaal uit en gaan de planten in een soort rustfase. In gebieden met een dikkere bodemlaag en een grotere hoeveelheid humus werd ook aan akkerbouw gedaan. Tijdens deze droogtes mislukte de oogst dikwijls. De begroeiing bestaat uit soorten die op droge grond of op kalkgrond groeien met in struiklaag veel Jeneverbes (Juniperus communis), Hazelaar (Coryllus avellana), Rode kamperfoelie (Lonicera xylosteum), Vuilboom (Frangula alnus) en Zuurbes (Berberis vulgaris). Aan kruidachtigen komen hier voor: Kluwenklokje (Campanula glomerata), Grote centaurie (Centaurea scabiosa), Echte sleutelbloem (Primula veris), Wilde averuit (Artemisia campestris), Aarddistel (Cirsium acaule), Bevertjes (Briza media), Sint-Janskruid (Hypericum perforatum), Aarereprijs (Veronica spicata), Veldlathyrus (Lathyrus pratensis), Knollathyrus (Filipendula vulgaris), Alpenbes (Ribes alpina), Beemdkroon (Knautia arvensis), Hemelsleutel (Sedum telephium ssp. maximum), Grote anemoon (Anemone sylvestris), Prachtklokje (Campanula persicifolia), Moeslook (Cirsium oloraceum), Bloedooievaarsbek (Geranium sanguineum), Hertswortel (Seseli libanotis), Rolklaver (Lotus corniculatus), Wondklaver (Anthyllus polyphylla), Geel zonneroosje (Helianthemum nummularium), Rozenkransje (Antennaria dioica), Kruiptijm (Thymus serpyllum), Muurpeper (Sedum acre), Echt walstro (Gallium verum) en Schapengras (Festuca ovina). Hier leeft ook de Kwartelkoning (Crex crex).
Akkers en weilanden.
Op enkele plekken, met name in het zuiden van Litouwen en in de Nationale parken, zijn nog kleinschalige akkers te vinden met allerlei akkeronkruiden waaronder Dauwnetel (Galeopsis speciosa), Korenbloem (Centaurea cyanea), Wilde ridderspoor (Consolida regalis), Bolderik (Agrostemma githago), Brede raai (Galeopsis ladanum), Hennepnetel (Galeopsis tetrahit), Kroontjeskruid (Euphorbia helioscopia), Reigersbek (Erodium cicutarium), Zwaluwtong (Fallopia convolvulus) en Gekroesde melkdistel (Sonchus asper).
Ook leven er roofvogels als Bruine kiekendief (Circus aeruginosus) en Grauwe kiekendief (Circus pygargus). Op de akkers leven Kwartels (Coturnix coturnix) en Veldleeuwerikken (Alauda arvensis). In de dorpjes zijn Paapjes (Saxicola rubetra) en Grauwe klauwieren (Lanius collurio) te zien.
Op aardappelvelden is bijna overal de Coloradokever (Leptinotarsa decemlineata) te vinden. De kraaien die hier voorkomen zijn Bonte kraaien (Corvus cornix).
Glint.
Met Glint wordt een steilrand aangeduid. Dze steilrand vormt een van de meest interessante natuurfenomenen van Estland. Naast de naam Glint gebruikt men ook wel de omschrijving Noord-Estlandse steilkust. Deze is met name te vinden in Noord-Estland. De steilrand heeft een lengte van 1100-1200 km. Ongeveer 500 kilometer hiervan ligt onder water in de Oostzee. Op het vasteland van Estland ligt nog ongeveer 250 kilometer Glint. Het begin van de steilrand is aan de westkust van het Zweedse eiland Öland, het einde in Rusland. De hoogte van deze steilrand verschilt nogal. In het westen van Estland, op de eilanden Osmussaar en Suur-Pakri is de wand 6-8 meter hoog. In het midden van de Estlandse noordkust bedraagt de hoogte al gauw meer dan 60 meter. Het hoogste punt ligt in Estland in Laahema bij Sagadi met 66 meter. In Rusland bereikt de steilrand echter zelfs een hoogte van 140 meter boven zeeniveau. De glint ligt op de grens tussen het metamorfe gesteente van Fennoscandia en het sedimentsgesteente van het Oost-Europese plateau. Hij vormt dus een grens tussen twee gesteentenregionen. De Glint wordt verder doorsneden door twee breuksystemen, waardoor de rand gezaagd is en enkele kapen en baaien vertoont. Een voorbeeld van zo ´n kaap is de Glintkaap van Muuksi. De opbouw van de glint is vrij eenvoudig. Onderaan ligt leem en zandsteen uit het Cambrium en het Ordovicium, erboven ligt dolomiet en kalksteen uit het Ordovicium. De opbouw verandert echter van oost naar west. De bovenste, dunnere, laag van de glint bestaat uit hard gesteente. De onderste, dikkere, laag bestaat uit zachtere gesteenten. Op redelijk veel plaatsen stromen kleine riviertjes door de Glint en vormen plaatselijk prachtige kleine watervallen. Voor de Glint liggen in de baaien vaak kwartaire afzettingen van verschillende leeftijd. De voormalige kustlijn is af te lezen aan de kettingen van strandvormingen.
De Glint is ontstaan door het afslijten van het gesteente. Dit begon 60 miljoen jaar geleden door het opheffen van het Fennoskandische schild door verschuivingen in de bodem van de Atlantische oceaan. Dit zette vroegere erosieprocessen opnieuw in gang. Op de grens van de harde en de zachtere gesteentes vormde zich een rij van terassen. Het grootste terras werd gevormd op de grens van de metamorfe en sedimentsgesteenten. Deze verschoof door verweringsprocessen steeds verder naar het zuiden. Omdat de bovenkant uit harde kalksteen en dolomiet uit het Ordovicium bestaat, nam de hoogte ook allengs toe. De huidige vorm van de Glint ontstond 11.000 jaar geleden, dus na de Ijstijd, ten gevolge van de inwerking van de Oostzee en haar voorganger. Door het afsmelten van de landijskap kwam het land steeds hoger te liggen, gemiddeld 3 mm per jaar, en werd de Glint steeds hoger tot haar huidige hoogte.
Meestal bestaat de Glint uit twee delen, bovenaan ligt een steil afvallende gesteentelaag met in platen gebroken kalksteen, daaronder ligt een puinhelling waar al het afgebroken materiaal zich verzamelt.
Het is zeer smalle strook bos met veel Winterlinde (Tillia cordata) (99%), Zomereik (Quercus robur), Noordse esdoorn (Acer platanoides), Ruwe iep (Ulmus glabra) en Es (Fraxinus excelsioir). Het bos behoort tot het type van de boreo-nemorale bossen, die ontstonden in het Atlanticum (6500-3000 jaar geleden). Vroeger kwam dit soort bossen in heel Estland voor, maar nu waren ze bijna overal verdwenen. Ook groeien overal veel mossen, zowel op de rotsen als op de boomstammen. In het voorjaar bloeit Daslook (Allium ursinum), Voorjaarslathyrus (Lathyrus vernus), Zwarte gifbes (Actea spicata) en Wilde judaspenning (Lunaria rediviva) in de ondergroei. Verder groeit er Wijfjesvaren (Athyrium filix-femina), Struisvaren (Matteuccia struthiopteris), Rechte driehoeksvaren (Gymnocarpium robertianum), Lievevrouwebedstro (Gallium odoratum), Lelietje der dalen (Convallaria majalis), Grote muur (Stellaria holostea), Vingerzegge (Carex digitata) en Gele dovenetel (Galeobdolon montanum). Op de rotsen groeien Steenbreekvaren (Asplenium trichomanes) en Blaasvaren (Cystopteris fragilis). Het bos heeft een zeer steile helling met veel losse stenen die afgebrokkeld zijn van een 4 meter hoge rotsrand aan de bovenzijde. In het gesteente zitten kleine Trilobietfossielen uit het Onder-Siluur (400 miljoen jaar geleden).
In het Slitere Nationaal Park is op de Zilie Kalni een glintbos te vinden. Op de Glint in het Estlandse Laahemaa Nationaal park groeit aan de bovenkant een Alvar. Dit Glintbos heet Korge Mäge. In Salevere Salümägi in het Matsalu Nationaal park is ook een glintbos te zien.
|