Een zeldzaam kleinood in de Eifel en de Hoge Venen is de Blauwe vuurvlinder (Lycaena helle). Dit kleine vlindertje (vleugelspanwijdte 11-13 mm) behoort tot de familie van de blauwtjes, om precies te zijn tot de familie van de vuurvlinders. De naam dankt het dier aan de blauwachtige glans over de vleugels van het mannetje die bij bepaalde lichtinval de oranje en bruine grondkleur van de vleugels overstemt. Het vrouwtje heeft alleen enkele blauwe vlekken. De onderzijde is oranje met zwarte vlekjes en streepjes en een opvallende rode band langs de vleugelrand. Het vlindertje komt voor van Noord- Noorwegen tot aan de Pyreneeën en van Zuid-Oost - Noorwegen en Oost- België tot aan Oost- Azië. De populaties buiten Scandinavië worden als IJstijdrelict beschouwd. In de onder Atlantische invloed staande Nord- Eifel is de soort aangewezen op hooggelegen plekken met lokale koele microklimaten op de noordhelling van beekdalen.
In de Eifel en Ardennen komt het ras Lycaena helle ssp. arduinae voor. Hier vliegen de vlinders in braakliggende vochtige ruigtevegetaties en in ongemaaide vochtige hooilanden met Adderwortel (Polygonum bistorta). Van belang is dat het grondwater ondiep onder het oppervlak stroomt.
Voortplanting.
De mannetjes van de Blauwe vuurvlinder gedraagt zich territoriaal en jaagt indringers, inclusief onderzoekers en fotografen, uit zijn territorium. Vrouwtjes worden echter omzwermd en vaak wordt ook een poging tot paring gedaan. na de paring zet het vrouwtje haar 80-95 eitjes af op de onderzijde van de bladeren van Adderwortel. De rupsen groeien in de voorzomer en leven vooral van Adderwortel, ze zijn vrijwel monofaag op deze soort. De rupsen eten ongeveer 21 dagen. In het begin schrapen de kleine rupsjes alleen een deel van de bovenste bladcellen af, naarmate ze groter worden beginnen ze het bladweefsel tussen de nerven volledig op te vreten zodat er een bladskelet overblijft. In deze fase zijn ze ook aan de bovenzijde van de bladeren aan te treffen. Aan het eind van de zomer verpoppen ze op de onderzijde van de bladeren. Als de bladeren verwelken komen de poppen op de bodem terecht en overwinteren in de strooisellaag op natte en koele bodems. Daar zijn de beige gekleurde poppen met hun zwarte vlekjes goed gecamoufleerd. Het popstadium duurt 300- 330 dagen. De poppen kunnen binnen een periode van 77 dagen uitkomen, waardoor de kans op sterfte ten gevolge van late nachtvorst of regenperiodes wordt vermeden. De vlinders leven in moerassen met een vrij lage tot vrij ruige begroeiing en vliegen in één generatie van midden mei tot eind juni. De vlinders worden gemiddeld 10 (7-14) dagen oud. Ze vliegen enkel bij zonnig weer, wanneer de hemel bewolkt wordt, verschuilen de dieren zich in de vegetatie. Ze zoeken nectar met name op Adderwortel., maar ook op Gewone dotterbloem (Caltha palustris), Bergvenkel (Meum athamanticum) en Moerasvergeet-mij-nietje (Myosotis palustris agg.).
Bedreiging.
De soort wordt in vele gebieden bedreigd door het ontginnen van beekdalen t.b.v. de bosbouw. Op enkele plaatsen komt de vlinder wel voor in graslanden die in de zomer gemaaid of licht beweid worden. Ze is gebaat bij een beheer dat streeft naar open ruimten met een ruige begroeiing.