De Gewone pad is zoals de naam al zegt een gewone verschijning. De dieren zijn overwegen bruin gekleurd, waarbij de kleur varieert van lichtbruin tot roodbruin. De onderzijde is lichtgrijs tot vuilwit met een grijs regelmatig vlekkenpatroon. De ogen zijn goud tot koperkleurig met een horizontale pupil. De vrouwtjes zijn doorgaans water groter dan de mannetjes en bereiken een lengte van elf centimeter. Mannetjes daarentegen worden hoogstens negen centimeter lang. Mannetjes zijn te herkennen aan de zwarte kleur van de duimen waarop een soort fluweel zit waardoor ze zich beter aan de vrouwtjes kunnen vasthouden.
Voorplanting.
Het dikke vrouwtje draagt het kleinere mannetje tijdens de trek op haar rug totdat ze bij het voortplantingswater zijn aangekomen. Daar vindt dan de paring plaats. In het water worden lange snoeren paddendril met daarin honderden zwarte eitjes afgezet. De trek van de padden vanuit hun winterslaapplaats in de bossen nabij de voortplantingsplaats begint al vroeg in het jaar, vaak al in februari.
Als 's avonds de temperatuur ongeveer 8° C bereikt en het een beetje motregent, trekken de dieren in grote getale naar hun voortplantingswateren. De dieren kiezen hierbij de wateren waarin ze zelf ook ter wereld zijn gekomen. Dit is een logische keuze, want van deze wateren weten ze dat hun jongen, net als zij eertijds, de kans hebben erin uit te groeien tot kleine padjes, voordat de plas droogvalt.
Tijdens de trek kunnen padden grote afstanden afleggen, soms tot twee kilometer toe. Op hun route komen ze vaak allerlei obstakels tegen. Met name drukke wegen vormen voor de dieren een grote bedreiging. Het is van belang extra voorzichtig te rijden op plekken waar padden trekken, want de dieren zijn niet snel genoeg om voor een naderende auto uit te wijken.
De eieren worden in lange snoeren met honderden zwarte eitjes afgezet en rondom waterplanten en in het water liggende takken gewikkeld. De snoeren worden vijf tot acht millimeter dik en bevatten zwarte eieren. De larven zijn pikzwart van kleur met een afgeronde staart. Ze worden hooguit drie tot vier centimeter lang.
Bedreigingen.
In zuur water, met een pH van 3,9 tot 4,5, beschimmelt 10-80% van de eieren van de Gewone pad met een schimmel van het geslacht Saprolegnia. Wordt het water nog zuurder en daalt de pH onder 3,2 tot 3,9, dan beschimmelt 80-100% van de eieren. De toenemende verzuring van de vennen op de zandgronden, zoals op de Meinweg, vormt derhalve een serieuze bedreiging voor de soort.
De grootste bedreiging voor de soort is en blijft echter het verkeer. Dit heeft vooral als oorzaak dat het landbiotoop doorgaans ver van het voortplantingswater af ligt. De dieren moeten daarom tijdens de trek van en naar de voortplantingswateren regelmatig drukke wegen oversteken waarbij veel slachtoffers vallen.
In Limburg bestaan daarom ongeveer 20 paddenwerkgroepen waarbij vrijwilligers de dieren veilig naarde overkant begeleiden. De oudste is van IVN Spaubeek en bestaat sinds 1981. In Haanrade bij Kerkrade is IVN Kerkrade in 1982 begonnen met het overzetten van padden. Per seizoen worden hier minimaal duizend Gewone padden overgezet. De padden worden stuk voor stuk met de hand ingezameld. Langs de weg door het Hambos in Kerkrade wordt jaarlijks een strook plastic gespannen waar op regelmatige afstand emmers zijn ingegraven. De dieren vallen dan in de emmers en worden twee keer daags eruit gehaald en naar de voortplantingswateren gebracht. Op enkele plekken zijn meer permanente oplossingen gezocht, hier zijn kunststofschermen geplaatst en op regelmatige afstanden voeren paddentunnels onder de weg door. Een voorbeeld hiervan is de Kwakkerpool in het Geuldal tussenWijlre en Stokhem. In het Duitse Broichtal, tussen Herzogenrath en Alsdorf, wordt een weg gedurende de paddentrek gewoon rigoreus afgesloten voor verkeer.
Groene paddenvlieg.
Een onbekende bedreiging is de Groene paddenvlieg (Lucilia bufonivora),een groene bromvlieg die haar eitjes op de rug of kop van de pad legt. In ieder geval op plekken waar de pad ze niet kan wegvegen. ´Bufonivora´ betekent ´padden vretend´. Dit leidt tot myiasis (huidmadenziekte). De eitjes komen al snel uit en de larven kruipen via de neusgaten naar binnen en vreten de pad van binnenuit op, waarbij ze met name de slijmvliezen, het omliggende kraakbeen, het weefsel in de oogholten en de hersenen eten. De padden gaan hierdoor vreemd gedrag vertonen en laten zich overdag zien, terwijl het normaliter nachtdieren zien. De vitale organen, waaronder de hersenen, worden pas in het laatste stadium opgegeten, waardoor de gastheren relatief lang blijven leven.Uiteindelijk overlijden ze. De larven kruipen dan de grond in en verpoppen daar. Na enkele weken komen de imago´s uit. Binnen een zomer kunnen drie generaties Groene paddenvliegen worden aangetroffen. Geïnfecteerde amfibieën worden aangetroffen van mei tot september. Ze zijn herkenbaar aan de bulten op de kop en aan de volledig weggevreten neusgaten.
De Groene paddenvlieg is onder meer op de Meinweg, in het Roerdal,in het Ijzerenbos, de Doort en op de Brunssummerheide aangetroffen.
In Europa wordt deze ziekte bij amfibieën bijna altijd gevonden bij de Gewone pad, slechts zelden worden andere amfibieënsoorten als gastheer gebruikt. Zo is in 2004 een Boomkikker in de Doort en op de Brunssummerheide in juni 2009 een Rugstreeppad gevonden met deze besmetting.