Cementindustrie in Vijlen.
In tegenstelling wat de naam van de Maastrichtse cementfabriek E.N.C.I. (Eerste Nederlandse Cement Industrie) doet vermoeden stond de eerste cementfabriek van ons land niet in Maastricht, maar in Vijlen. Op 18 juni 1875 verleenden de Gedeputeerde Staten van het Hertogdom Limburg een vergunning voor de bouw van een cementfabriek in Vijlen. Deze fabriek stond boven in het dorp op de Vijlenberg. Daarbij mocht ook een stoommachine van 25 pk worden geplaatst. Deze fabriek, het Aachen-Vijlener Portland Cement Werk, was in eigendom van de heren Kalf, van Reij en Scheins. In een verticale schachtoven, een trechteroven die met een schoorsteen erop is verhoogd, werd een natuurcement geproduceerd. Dit werd gedaan door kalksteen te breken en te mengen tot een stijve brij waaruit blokken in de vorm van bakstenen werden gemaakt. Deze cementpap ontstond door de gebroken kalksteen met water te mengen in twee grote kuipen waarin de kalksteen door elkaar geroerd werd. Het CaCO3 gehalte moest voortdurend rond 74% liggen. Lag het lager, dan werd er zuivere kalk uit een groeve bij Halembaye, en tijdens de Eerste Wereldoorlog uit een groeve bij Nyswiller, toegevoegd. Als er teveel CaCO3 in zat, moest er leem worden toegevoegd uit een groeve in Vaals. Ook werd er nog ijzer toegevoegd. Daarna werd het geheel gemalen. Nadat deze blokken gedroogd waren werden ze in de oven in lagen op takkenbossen gestapeld. Tussen de lagen kwam een laag steenkool. Deze werd met paard en kar vanuit Aken aangevoerd. Als de oven geheel gevuld was, liet men de oven 24 uur achtereen branden. Nadat het vuur gedoofd was, werd de oven geleegd. Het gehele proces van het vullen, branden en weer leegmaken van de oven duurde 14 dagen. Door het branden ontstonden cementklinkers die in Aken bij Hambroich gemalen werden. De karren die desteenkool aanvoerden, voerde later de cementklinker af. Met acht tot negen werknemers werd een maandelijkse productie van 80 ton cement gedraaid. Het werk bestond uit het werk in de groeve, het maken van de klinkers, het vullen, stoken en leeg maken van de oven en het stoken van de stoommachine die de brijmachine aandreef.
De kalksteen die gebrand werd, was Kalksteen van Vijlen, behorend tot de Formatie van Gulpen. Dit is kalksteen met een vrij groot kleigehalte van 20 tot 22%, hetgeen veroorzaakt wordt door haar ontstaanswijze. De Gulpense kalksteen is namelijk gevormd in een soort waddenmilieu of een omgeving nabij de kust waarin rivieren steeds klei aanvoerden en vermengden met de mariene kalksteen. Het hoge klei-percentage is gunstig voor de cementproductie.
De kalksteen werd eerst in een groeve op het fabrieksterrein en later in ondergrondse tunnels gewonnen. Met de winning in de tunnel werd in 1977gestart. Deze tunnel moest tenminste twaalf meter onder het oppervlak liggen en liep onder de Vijlenberg door. Vanuit de tunnel werd een aantal dwarsgangen gegraven waarin de kalksteen gewonnen werd. Dit mocht echter vanwege het verwachte instortingsgevaar niet van de Gedeputeerde Staten van het Hertogdom Limburg, waarna de dwarsgangen weer werden opgevuld met aarde. In plaats daarvan werd in 1880 gestart met winning in dagbouw aan het eind van de tunnel. Daar werd de zachte kalksteen met eenvoudig gereedschap als pikhouweel en schop weggehaald. Daarna werd de losse kalksteen met kipkarren naar de de fabriek geduwd. Deze kipkarren hadden een halve kubieke meter inhoud en liepen over een 820 meter langs smalspoor dat in de richting van de fabriek naar beneden helde. In 1909 werd per dag circa 35.065 kilo kalksteen naar de fabriek gebracht.
Rond 1899 werd een tweede cementfabriek geopend. Deze droeg de naam Nederlandse Portland Cementfabriek te Vijlen. De fabriek bezat een stoommachine van 100 p, tweestoomketels en een locomotief van 9 pk. De nieuwe fabriek stond in het dal van de Lombergerbeek. Ook deze fabriek liet een tunnel onder de Vijlenberg door graven naar dezelfde groeve waarin ook de oude cementfabriek kalksteen won. Rond 1909 waren er 35-40 personen werkzaam in de fabriek.
De oven in deze fabriek was een draaiende roteeroven van 22 meter lengte. Nadat de oven met een houtvuur was opgestookt, werd er kolenstof in geblazen dat zorgde voor een temperatuur boven de 140 graden Celsius. Bij deze temperatuur werd via een pomp dan ook de cementpap ingebracht. Via een hoge schoorsteen werden de gassen afgevoerd. Door de hoge temperatuur in de oven droogde de cementpap en rolde langzaam naar het heetste gedeelte van de oven waar de klonters cementpap sinterden en in klinker veranderden. De klinker kwam daarna in een koeltrommel van 7,10 meter lengte. Na enigszins te zijn afgekoeld, werd de cementklinker in de cementmaalderij vermalen met behulp van een kogelmolen. Ook werd 2% gips toegevoegd. Daarna werd de cement verpakt. dit gebeurde eerst in vaten van 170 kilo en later in jute-zakken van 50 liter. De afvoer gebeurde met paard en wagen en soms ook per vrachtauto. In 1919 stopte de productie van beide fabrieken. Dit had een aantal oorzaken. Er was nauwelijks nog vraag naar cement, de steenkool was te duur geworden, evenals de lonen en er was een grote concurrentie uit het buitenland. Vijlen lag volgens berichten uit die tijd ook te geïsoleerd, waardoor de afzet moeilijk was. In 1922 kwam de oude cementfabriek in handen van een Duitse eigenaar de haar nieuw leven inblies. Na een ongeluk in datzelfde jaar, waarbij twee mensen omkwamen, werd de fabriek gesloten en in 1927 werd begonnen met de afbraak van de oude cementfabriek. Op 1 december 1927 kocht de E.N.C.I. de fabriek in Vijlen en probeerde haar weer rendabel te maken. De machines waren echter teveel verouderd en de ligging was ongunstig voor een rendabele afzet. Op 16 juni 1929 werd het bedrijf stilgelegd. De groeve werd na de Tweede Wereldoorlog met afval opgevuld, de nieuwe fabriek werd in de jaren ´30 van de vorige eeuw afgebroken.