Schubvaren.
Schubvaren (Ceterach officinarum) is een varen die op onze breedte behoorlijk zeldzaam is. De plant is licht- en warmteminnend en groeit alleen in gebieden met milde winters. Dit zijn onder meer wijnbouwregio ´s. Ze staat graag op rotsige plekken, vaak op kalkbodems. Bij gebrek aan natuurlijke rotsen neemt ze ook genoegen met muren. De langwerpige, leerachtige bladeren worden 8 tot 25 centimeter lang. Ze zijn kort gesteeld en staan in een rozet bij elkaar. De bovenzijde van de bladeren is kaal en dof en grijsgroen van kleur. De onderzijde van de bladeren is volledig bedekt met aanvankelijk zilverachtige, later roestbruine schubjes die dakpansgewijs de sporenhoopjes bedekken. De sporen zijn rijp tussen juni en oktober. De bladeren zijn smal langwerpig en enkel geveerd. Bij droogte krullen de bladeren naar binnen en beschermt de beschubde onderkant hen tegen uitdroging.
Schubvaren is algemeen in het Middellandse zeegebied. In de Eifel komt de soort onder meer in Heimbach voor. Vroeger werd deze soort gebruikt als middel tegen milt- en leverklachten. Vandaar ook de Duitse naam Milzfarn.
Schubvaren is in Zuid-Limburg altijd zeer zeldzaam geweest. Tot voor kort was er nooit meer dan één populatie tegelijkertijd bekend. Na 1996 werden twee nieuwe locaties ontdekt. Eén daarvan in Honthem in 2009 en een andere in Eijsden in 2009. De populatie bij Eijsden ligt onder een braamstruweel op een buffermuur langs het spoor. Een reeds bekende populatie in Eckelrade bestaat ook nog steeds in 2009.