Algemeen.
Herfsttijloos lijkt op het eerste oog ietwat op een krokus. Opvallend is echter dat de bloeitijd een half jaar te laat lijkt. Voor de rest is ze een lentegewas, zowel wat de koolzuurassimilatie als wat de vruchtzetting aangaat. Alleen het bloeitijdstip is vervroegd. Haar naam betekent de tijloze ofwel tijdloze die in de herfst bloeit, een periode waarin bijna geen andere planten meer bloeien. Herfsttijloos behoort tot een geheel eigen familie, de Colchicaceae.
Opbouw van de plant en voortplanting.
Herfsttijloos is een knolgeofyt die tussen augustus en oktober bloeit. Uit iedere bol ontluiken een tot vijf bloemen. Deze zijn lichtroze en bereiken een hoogte van 10 tot 25 centimeter. Daarmee behoren ze tot de grootste bloemen van de inheemse flora. De bloemen hebben een lange nauwe buis van een tot enkele decimeters lengte die zich bovenaan verwijdt en uitloopt in een zestal langwerpige bloemdekslippen. De meeldraden staan in de hals van de trechter ingeplant. Door de bloemdekbuis lopen drie stijlen die elk in een haakvormig gekromde, paarse stempel uitlopen. De bloemen verschillen van krokussen doordat ze zes i.p.v. drie meeldraden bevatten en doordat de stempels niet waaiervormig verbreedt zijn. Nectar wordt afgescheiden in door haren beschermde groeven aan de voet van de bloemdekbladeren.
In het voorjaar verschijnen de vlezige, donkergroene bladeren die een hoogte van 20 tot 30 centimeter kunnen bereiken. Ze zijn ingeplant op een stevige stengel. De bladeren sterven af voordat de plant in bloei komt. De bladeren omhullen de drie tot vijf centimeter hoge doosvrucht.
Tijdens de bloei zat het vruchtbeginsel ondergronds, maar na de bloei groeit de stengel verder uit. In juni en juli vallen hier de rijpe zaden uit. De zaden zijn bolrond, dof en donkerbruin en hebben een korrelig oppervlak. Ze bevatten een kleverig wit aanhangsel, een zogenaamd mierenbroodje. De zaden worden ook door de wind verplaatst.
De planten bloeien vanaf het derde levensjaar. Bevruchting vindt plaats door allerlei soorten insecten zoals vliegen, zweefvliegen en bijen. De soort kan zich echter ook zelf bestuiven.
Standplaats.
Herfsttijloos is te vinden in graslanden en in vochtige bossen op een vochtige kleibodem. Ook groeit ze in rivierbegeleidende essenbossen. Ze heeft niet echt een voorkeur voor een bepaalde standplaats want haar koolzuurassimilatie vindt plaats in een periode waarin de bomen nog geen bladeren hebben. Verder wordt ze gevonden in plantages van Canadapopulieren (Populus X canadensis) die ontstaan zijn uit verlaten hooilanden. In Zuid-Limburg staat ze op hellingen, maar ook in de dalen. Ze is te vinden in gehooid, begraasd en in verruigd grasland op vrij droge krijthellingen, maar ook in vochtige weilanden.
Een giftige plant.
Herfsttijloos is een geneeskrachtige plant, waarbij alle delen van de plant een zeer giftig alkaloïde bevatten, dat colchincine heet. Daarom wordt ze door het vee gemeden. Ook hooi waarin delen van de planten terecht zijn gekomen, mag niet meer aan dieren worden gevoerd. Vooral de bebladerde stengels en zaden zijn zeer giftig.
Verspreiding.
Herfsttijloos komt voor in Midden-Europa en in delen van West-, Zuid- en Zuidoost-Europa. Het is een soort met een sub-mediteraneen sub-atlantische verspreiding. Ze is te vinden van het noorden van Portugal, Zuidoost-Ierland en Midden-Engeland en dan oostwaarts tot de Balkan. De noordgrens van haar verspreiding loopt door Nederland. Hier gaat de soort langzaam aan achteruit en is ze ook beschermd. De achteruitgang heeft waarschijnlijk te maken met de vermesting die de soort niet verdraagt. In Zuid-Limburg is Herfsttijloos nog veel te vinden, evenals in de aangrenzende Belgische Voerstreek. Noordwaarts komt ze voor tot de omgeving van Eindhoven en Weert. Hier groeit ze in de voormalige vloeiweiden van Plateaux-Hageven op de Belgisch-Nederlandse grens. In Zuid-Limburg heeft ze een opvallend grote concentratie rondom Eys, waar ze massaal langs het spoorlijntje van het Miljoenenlijntje en op het grasland van Roodborn en de aangrenzende bossen groeit.
Droogbloeier.
In allerlei plantsoenen en op rotondes wordt regelmatig de Droogbloeier (Colchicum byzantinum) aangeplant. Deze bloeit ook in de herfst, maar is toch duidelijk verschillend van de inheemse Herfsttijloos. Op de eerste plaats valt het enorme aantal bloemen op, bij de inheemse soort is dit een tot drie per knol, maar bij de Droogbloeier kan het van vijf oplopen tot twintig. Ook heeft Herfsttijloos stempels met paarse knoppen, terwijl deze bij de Droogbloeier helder paarsrood zijn. De bladeren van Droogbloeier zijn bovendien anders, ze zijn breed en meermaals gevouwen, terwijl de bladeren van Herfsttijloos smaller en ongevouwen zijn.
Een bijzonderheid is dat er geen zaden van Droogbloeier bekend zijn. Waarschijnlijk zijn alle exemplaren afkomstig van een kloon. Ze zouden afstammen van enkele knollen die in 1588 naar twee dames in Wenen werden gestuurd vanuit Constantinopel. Clusius, de beroemde botanicus uit Leiden en stichter van de Hortus in Leiden, ontving in 1601 enkele van deze bollen toen hij in Wenen verbleef. Hij gaf de soort ook zijn wetenschappelijke naam. Met de genusnaam byzantinum wilde hij aan de herkomst van de plant herinneren.