Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Gele kornoelje (Cornus mas).


     

Gele kornoelje is een 2 tot 5 meter hoge struik, soms een kleine boom. Hij kan bij uitzondering 10 meter hoog worden. De lichtbruine bast is vaak gescheurd en bladert in kleine schubben af. Jonge takken zijn olijfgroen van kleur en enigszins kantig. De jonge behaarde twijgen van Gele kornoelje blijven ´s winters groen en dragen dan dikke ronde knoppen. Oudere takken zijn grijsbruin gekleurd.
Gele kornoelje behoort tot de Kornoeljefamilie (Cornaceae). Andere vertegenwoordigers uit deze familie zijn de Rode kornoelje (Cornus sanguineum) en de Zweedse kornoelje (Cornus suecica). Kenmerkend voor de Kornoeljefamilie zijn de kruisgewijs tegenoverstaande, gaafrandige bladeren. De zijnerven van de bladeren lopen min of meer parallel en buigen af naar een spitse top. De nerven, of eigenlijk vaatbundels, blijven een brug vormen tussen de twee bladhelften wanneer men het blad op de helft breekt en uiteentrekt. Dit is uitzonderlijk bij de inheemse houtige gewassen De tegenoverstaande bladeren van Gele kornoelje zijn glanzend groen en ovaal tot elliptisch van vorm, ze zijn kort gesteeld (circa 6 millimeter) en hebben vijf paar zijnerven. Aan de top zijn ze opvallend lang toegespitst. Van onder zijn ze behaard.
De bloeiwijzen zijn klein en vrijwel zittend. Ze zitten met 10 tot 25 bloemen op 5-8 mm lange steeltjes bijeen in ongeveer 2 centimeter brede schermpjes. Onder de bloeischermpjes zitten geelgroene schutbladeren. Omdat de bloemen voor het blad verschijnen noemde men Gele kornoelje vroeger wel „bloeiend hout“. Al in de winter zijn de ronde bloeiende knoppen te onderscheiden van de smalle of eivormige niet bloeiende knoppen. De bloemen bestaan uit vier geelachtige omwindselblaadjes die nog aanwezig zijn wanneer de omgekeerd eironde, kersrood glanzende vruchten rijp zijn. Deze zijn 1,2 tot 2 centimeter lang en werden vroeger vaak tot een soort compote verwerkt. De smaak is enigszins zoet-zuur. De Romeinen kenden dit al en sindsdien is de soort ook al in cultuur. De vruchten kunnen zowel rauw, met suiker of als compote worden gegeten. Ook kan er jam en sap van gemaakt worden.Omdat de vruchten tegenwoordig haast niet meer geoogst worden, worden ze vooral door vogels waaronder Roeken (Corvus frugilegus) gegeten.
De gele schermvormige bloemen verschijnen vroeg in het voorjaar, soms al aan het eind van de winter, doorgaans in februari tot maart. Wel moet hierbij opgemerkt worden dat de exemplaren die veel langs wegen worden aangeplant en die afkomstig zijn uit Zuidoost-Europa, één tot twee weken eerder bloeien dan de inheemse exemplaren. De bloemen vormen een belangrijke nectarbron voor vroeg vliegende insecten, onder meer voor de zweefvlieg Eristalis nemorum. Zijn er echter geen insecten, dan vindt doorgaans ook geen vruchtzetting plaats. De zaden zijn pas na 2-3 jaar kiemkrachtig.

Verspreiding.

Gele kornoelje is in onze streken een van de Zuid-Europese- Pontische elementen. In Midden- Europa is deze termofiele soort vaak te vinden op droge, zonnige hellingen, in open bossen en in struwelen met Zuurbes (Berberis vulgaris) en rozen (Rosa sp.). Haar natuurlijke areaal ligt in Midden- en Zuidoost-Europa en Zuidwest-Azie. 
In Zuid-Limburg staan nauwelijks wilde Gele kornoeljes. Alleen nabij Gulpen en in het Savelsbos bij Sint-Geertruid schijnen enkele wilde exemplaren voor te komen. Door enkele kenners wordt de plant in onze streken beschouwd als archeofyt of als stinzenplant.
In de aangrenzende Eifel komt ze wel op een aantal plekken wild voor, waaronder in het Saardal, het Sauerdal, het Moezeldal, in het Knechtstedter Forst bij Keulen, bij Isenburg nabij Koblenz en in het Kläuser Wäldchen bij Kornelimünster. Daarnaast staat ze in enkele beekdalen in de Eifel in rijke beuken- en haagbeukenbossen. De soort wordt ook hier beschouwd als archeofyt en is naast in de omgeving van Kornelimünster te vinden in het Eschweiler Tal bij Bad Münstereifel en bij Siegburg. Elders komt ze ook wel voor, maar daar gaat het meestal om relatief recente aanplantingen. Men gaat hiervan uit omdat de soort zich eigenlijk slechts zelden spontaan uitbreidt. Zaad dat door vogels wordt verspreid is vaak niet kiemkrachtig. De soort verspreidt zich eerder door het vormen van uitlopers. In de Belgische Voerstreek is ze inheems, evenals op het Belgische gedeelte van de Sint-Pietersberg en in de Ardennen. Ze zit in Zuid-Limburg aan haar noordelijke areaalgrens. Wel is ze hier aangeplant te vinden bij woningen, zo staat bij een voormalig klooster in Meerssen een prachtige Kornoelje berceau. In Itteren staat een fraaie heg met bogen achter de kerk. Ook groeit ze op de kasteelruïne van Stein.
Gele Kornoelje werd door de Romeinen in onze streken ingevoerd vanwege de eetbare vruchten en omdat men het hout gebruikte voor speren. Het hout is eenvoudig te bewerken, net als hoorn. Door Europese herders werd hieruit onder meer een herdersstaf gemaakt. Het hout heeft, net als hoorn, geen nerven en is dus eenvoudig te bewerken op een draaibank. De schors is schubbig en schilfert af.
De circa 10 mm lange eliptische pitten werden vroeger gebruikt om er (goedkope) rozenkransen van te maken, men boorde er een gat door en daar kon een draad doorheen gestoken worden. Dit werk werd vooral in kloosters gedaan.

Naam.

Gele kornoelje heet in het Latijn Cornus mas. Corneolus is het latijnse woord voor hoornachtig of hard hout, mas betekent mannetje en dit komt van het feit dat het hout veel harder is als van Cornus femina, zoals Plinius deze beschreef. In bijna alle talen komt het gedeelte cor- terug. In het Duits heet ze Kornelkirsche, in het Frans Cornouiller mâle of Cornier, in het Italiaans Corniolo of Crognolo en in het Engels Cornel tree. In het Limburgs dialect wordt ze aangeduid als Koonkernöl. In de Eifel wordt ze ook wel Do(a)del genoemd, omdat ze op dadels lijkt (Hegi, 1925).

Literatuur:

Hegi, G., 1925 (1975). Illustrierte Flora von Mitteleuropa. Berlin/Hamburg. Band V, Teil 2.