ECI-centrale.
De ECI-centrale ligt langs de Roer aan de rand van de binnenstad van Roermond.
In 1209 begon men al aan het veranderen van de loop van de Roer. Rond die tijd werden twee nieuwe aftakkingen, waarvan er inmiddels een is gedempt, gegraven. De oude loop van de Roer is de tegenwoordige Hambeek, die werd gebruikt voor het reguleren van de waterstand. Langs de nieuw gegraven tak van de Roer lagen vier watermolens met een onderslagrad. Al in 1295 wordt een volmolen op de Roer vermeld. Ook verder stroomafwaarts lagen volmolens, onder meer bij het klooster van de Karthuizers. De molens werden gebruikt bij het produceren van lakenstof.
In 1798 lag hier een watermolen met een dubbel rad. De plek droeg toen de naam Klein Hellegat. In 1798 kocht een consortium de in onbruik geraakte molen en begon in 1801 met het herstel van de waterkeringen. In 1807 volgde de eerste steenlegging van de papiermolen van Burghoff, Magnée & Co. Aan de overkant van de Roer lag een graanmolen. In 1838 kocht ze ook de gebouwen van een wolspinnerij in de buurt.
De papierfabriek ging aan het eind van de 19e eeuw failliet en er werd ook een graanmolen gevestigd. In 1885 werden de twee waterraderen van de voormalige papierfabriek vervangen door een turbine. De nieuwe graanmolen werd toen gebruikt als meelfabriek. Deze was actief tot in de Eerste Wereldoorlog. In de andere molen werd het meel tot bloem gezuiverd.
In 1918 nam N.V. Verenigde Conservenfabrieken, in naam van de dochtermaatschappij “Het Steel” de molens over en bouwde er een fabriek voor aardappelproducten. Ook werd er groente gedroogd. In 1920 liet deze N.V. de waterkrachtcentrale met twee Francis-turbines bouwen. Het was de eerste waterkrachtcentrale van Nederland. Daarbij werden het waterrad en de turbine afgebroken.
Na het faillissement van de aardappelfabriek in 1926 kocht N.V. Noury en Van der Lande uit Deventer het complex. Zij vestigden hier de N.V. Electro Chemische Industrie (ECI). De stroom die met waterkracht werd opgewekt, werd gebruikt in elektrolytische processen. Zo werd er zeep en allerlei voedingsmiddelen gemaakt, b.v. witmakers voor boter en allerlei bakproducten.
In de Tweede Wereldoorlog bleef de centrale met 1 turbine doordraaien die stroom aan het net van Roermond leverde. Op 28 februari 1945 bliezen de Duitsers de centrale op. Pas in mei 1948 kon de herstelde centrale weer in gebruik genomen worden.
In 1974 werd de centrale stilgelegd nadat de ECI gestopt was met de productie van persulfaten voor de zeep- en levensmiddelenindustrie. De gebouwen vervielen daarop.
Op 8 september 2000 is de centrale opnieuw in gebruik genomen en is de turbine uit 1920 gerestaureerd en weer in productie genomen. Deze heeft een vermogen van 250 kWe. Er werkt op dit moment slechts 1 turbine, de andere is opengewerkt, zodat het publiek kan zien hoe deze turbine werkt. De ECI-centrale levert 2,2 miljoen kilowatt stroom per jaar, dit is genoeg voor de stroomverzorging van 600-700 huishoudens. De energie komt direct op het energienet.
Als door het openen van de deur van de maalsluis het water binnenkomt, stroomt het een waterkelder in. Daarin wordt de waterkracht door een vaccuumpomp kunstmatig hoog gehouden. Erin ligt de Francis-turbine die circa manshoog is. Je zou haar kunnen vergelijken met een platgelegd waterrad waar alle water doorheen moet stromen. De leidschoepen van het buitenste deel van de turbine zorgen ervoor dat het water zo goed mogelijk op de turbine geleid wordt. Het water stroomt dan de turbine in en brengt de rotor in beweging. Deze maakt circa 50 omwentelingen per minuut. Tandwielen zorgen ervoor dat de generator 1000 toeren per minuut maakt. Dan wordt de generator aan het stroomnet gekoppeld en levert de installatie electrische stroom van 400 volt. De turbine kan maximaal 15 m3 per seconde verwerken.
Vispassage.
De ECI-centrale was altijd al een barrière voor trekvissen. In de Roer leven 41 vissoorten, waaronder bijzondere trekvissen als Atlantische zalm, Zeeforel, Zeeprik en Rivierprik. Deze trekken vanuit de Noordzee via de Maas naar hun paaigebieden in de bovenloop van de Roer. Sinds 2007 is de Maas tussen de Noordzee en de Roer weer optrekbaar voor vissen. De ECI-centrale sloot in vroeger dagen de Roer geheel af voor trekvissen. Daarom is er een vispassage gebouwd die het hoogteverschil van 2,4 meter voor de vissen overbrugbaar maakt. De vistrap werd op 30 oktober 2008 in gebruik genomen. Ze is neergelegd op de oude lossluis van de waterkrachtcentrale. Normaliter heeft een molen of een waterkrachtcentrale een lossluis nodig om het teveel aan water kwijt te kunnen. Dit is hier niet nodig omdat het water al geregeld wordt door de Balgstuw en de stuw bij Klein Hellegat en de stuw bij Groot Hellegat.
Om te voorkomen dat de vissen in de turbines terecht komen, is er een rooster met openingen van 10 mm voor gezet. Als dit rooster verstopt, wordt het met een roosterveger automatisch geschoond. Deze veger gaat altijd nog even weg van het rooster, zodat vissen kunnen ontsnappen als ze mee opgeveegd worden.
De vispassage heeft de vorm van een labyrinth. De vispassage werkt met verschillende trapjes of slots. Daarom wordt ze een verticale slotpassage genoemd. Ieder slot is 9 cm hoger dan het volgende. Ieder slot is 1,5 m diep, omdat de doorgang tot op de bodem doorloopt. In de vistrap bedraagt de watersnelheid 0,5 m/sec. Dit is een snelheid die voor iedere gezonde vis tijdens de stroomopwaartse trek passeerbaar is. Zelfs langzame zwemmers als Brasem (), Blankvoorn () en Baars () kunnen erdoorheen. Bovendien is er in ieder slot een plek met minder stroming, zodat de vissen ook een rustmoment kunnen inleggen. De ingang van de vistrap ligt zo dicht mogelijk bij de uitstroom van de turbine van de waterkrachtcentrale. Vissen kiezen immers de waterstroom met de hoogste stroming. Door een dikke zwarte buis wordt extra water in de uitlaat van de vistrap gelaten, waardoor de stroomsnelheid van de vistrap het hoogste is. Een andere dikke zwarte buis zorgt voor het opvangen van een deel van de oppervlakkig trekkende zalmachtigen, met name van de smolts (jonge zalmachtigen die op weg zijn naar zee). Circa 20% van de smolts trekt stroomafwaarts en komt daarbij in de smoltval uit die boven het vuilrooster staat. De overige 80% trekt gewoon via de vistrap. In het voorjaar trekt Brasem () en witvis stroomopwaarts de Roer op. Palingen () in de vorm van schieralen blijken al in de zomer, en dus niet zoals lang werd aangenomen vanaf september, stroomafwaarts te trekken. Ze doen dat vooral in periodes van hoog water. Grote waterkrachtcentrales gaan nu dicht vanaf september als er trek van Paling verwacht wordt, omdat die anders vermalen zouden kunnen worden. Dat zou dus eerder moeten. De Palingen trekken enerzijds via de normale vistrap, maar ook voor een deel via een extra fuik voor Palingen die van mei tot september geinstalleerd wordt..
In mei trekken veel grote Brasems (), Palingen () en voorns door de vistrap. Ook zijn er al diverse Zalmen en Zeeforelllen teruggevangen die vanuit zee weer richting Roer trekken. Vooral de Zeeforel laat een sterke toename zien.
In februari 2011 werd voor het eerst een volwassen Rivierprik bij de ECI-centrale gevangen. Deze probeerde stroomopwaarts de Roer in te trekken. Dit dier was circa 40 cm lang.