|
Flora van het Bunderbos.
Door de ligging van de Geulle-breuk en dus de aan- of afwezigheid van kalk in het water van de bronnetjes, verschilt de flora aan de noord- en de zuidzijde van het Bunderbos. Ook verschilt de flora aan de boven- en aan de onderkant van de helling. Terwijl boven aan de helling de kalk grotendeels is uitgespoeld, is deze aan de hellingvoet doorgaans nog aanwezig. Deze tweedeling is voor de botanicus goed te herkennen tijdens een wandeling van boven naar onder door het bos.
In het bos zijn twee plantengeografische districten vertegenwoordigd, het Zuid-Limburgs district en het fluviatiel district. De flora van het Zuid-Limburgs district kenmerkt zich met name door kalkminnende soorten en bos- en bosrandplanten. Typische bosplanten, welke behoren tot het Zuid-Limburgs district, zijn Bosbingelkruid (Mercurialis perennis) en Kleine kaardenbol (Dipsacus pillosa), hoewel deze laatste meer een soort is van overgangsmilieus zoals bosranden. De planten die behoren tot het fluviatiel district zijn met name te vinden aan de voet van de helling, hoewel hier door de intensivering van de landbouw veel oorspronkelijke soorten zijn verdwenen. Kenmerkende planten waren bijvoorbeeld Voszegge (Carex vulpina) en Zeepkruid (Saponaria officinalis), welke grotendeels verdrongen zijn door meer triviale soorten. Het optreden van Gevlekte dovenetel (Lamium maculatum) wijst ook op het voorkomen van fluviatiele invloeden. Tot de typische soorten van bronmilieus en beekoevers behoren Hangende zegge (Carex pendula) en de uiterst zeldzame Slanke zegge (Carex strigosa).
Er zijn ook soorten die zowel in het Fluviatiele als in het Zuid-Limburgs district voorkomen, zoals Herfsttijloos (Colchicum autumnalis) en Hondstarwegras (Elymus caninus).
Opvallend in het bos zijn de uitgebreide populaties Bosanoom (Anemone nemorosa), die begin april de bosbodem roodkleuren. Helaas gaat Bosanemoon door de toenemende stikstofdepositie achteruit en wordt haar plaats ingenomen door bramen.
Flora van de bronbossen.
Als meest typisch voor het bos tussen Elsloo en Meerssen is de flora welke te vinden is in en in de nabijheid van bronnen en beekjes. Op de meest drassige plaatsen aan de voet van de helling overheersen elzenbronbossen. Dit bos groeit op een venige bodem met een constant hoge waterstand en horizontaal bewegend grondwater. Echte bronnen ontbreken en men kan hoogstens spreken van zeer natte groeiplaatsen met diffuus uittredend water. De boomlaag wordt hier grotendeels ingenomen door Zwarte els (Alnus glutinosa). In de kruidlaag vallen met name Paarbladig goudveil (Chrysosplenium oppositifolium) en Bittere veldkers (Cardamine amara) op. Verspreidbladig goudveil (Chrysosplenium alternifolium) komt ook voor, maar is minder algemeen. Verder groeien er meer algemene soorten van kwelplekken zoals Gewone dotterbloem (Caltha palustris), Bosbies (Scirpus sylvaticus) en Holpijp (Equisetum fluviatile). Deze soorten duiden alle op min of meer basenrijk water, waarbij bedacht moet worden dat een basisch milieu niet perse kalk hoeft te bevatten.
In de elzenbronbossen groeien ook meer algemene moerasplanten zoals Echte valeriaan (Valeriana repens), Moeras-vergeet-me-niet (Myosotis palustris), Moerasspirea (Filipendula ulmaria), Moeraszegge (Carex acutiformis) en Watermunt (Mentha aquatica). Deze soorten groeien meestal wel op iets minder natte plekken.
Hogerop langs de helling groeit een ander vochtig bostype, het essenbronbos. Dit bos heeft in tegenstelling tot het elzenbronbos een voorkeur voor kalkhoudend tot kalkrijk water en komt slechts op enkele verspreide plekken in het Bunderbos voor. Het water komt hier veel minder diffuus te voorschijn, maar borrelt uit een aantal bronnen op en vormt al snel een klein beekje. In bijzonder kalkrijke situaties zijn op de hogere en drogere delen rondom het brongebied fragmenten van het parelgras-beukenbos te vinden. De mooiste essen-bronbossen zijn op grond van de hogere kalkrijkdom van het water te vinden ten noorden van de Geulle-breuk, dus tussen Geulle en Elsloo. De boomlaag van de essenbronbossen bestaan grotendeels uit Gewone es (Fraxinus excelsior), waarbij Zwarte els ook kan optreden in de overgangen met het elzenbronbos. In de kruidlaag kunnen Reuzenpaardenstaart (Equisetum telmeteia), Hangende zegge en Slanke zegge als kensoorten worden gevonden. Hoewel niet helemaal duidelijk is in hoeverre beide zeggensoorten als kensoort kunnen worden gezien. Slanke zegge groeit namelijk het liefste op vers aanslibsel langs de oeverranden en verdwijnt zodra deze modderige strandjes met andere soorten begroeien. Hangende zegge lijkt minder kieskeurig. Hij heeft een voorkeur voor stevige beekranden en als hij zich eenmaal daar heeft gevestigd, laat hij zich moeilijk weer verdringen. Beide zeggensoorten zijn aan weerszijden van de Geullebreuk aangetroffen en lijken meer afhankelijk van de fysisch-chemische samenstelling van de beekoevers dan karakteristiek voor de essenbronbossen. Daarnaast groeit er Bloedzuring (Rumex sanguineus), Bosereprijs (Veronica montanum), Boswederik (Lysimachia nemoralis), Groot springzaad (Impatiens noli-tangere) en Ijle zegge (Carex remota), maar deze soorten zijn minder karakteristiek. Moerasspirea, Groot springzaad en Ruwe smele (Deschampsia cespitosa) kunnen lokaal zeer veelvuldig optreden. Ook de beide soorten Goudveil en Bittere veldkers komen zo nu en dan voor, maar veel minder talrijk dan in het elzenbronbos en dan ook meestal in de overgang hiernaar.
Op enkele plekken, onder meer langs de Hemelbeek bij Elsloo en langs de Molenbeek bij Geulle groeit Bosmuur (Stellaria nemorum), een soort die sterk aan het water is gebonden. Hij is vaak samen met Gevlekte dovenetel te vinden en deze twee soorten vormen dan samen een bont kleurenpalet. In dergelijke weelderige bosbeekranden groeien ruigtekruiden als Fluitenkruid (Anthryscus sylvestris), Look-zonder-look (Alliaria petiolata), Moerasspirea en Zevenblad (Aegopodium podagraria). In de schaduw groeien Bosandoorn (Stachys sylvatica), Gele dovenetel (Lamium galeobdolon), Slanke sleutelbloem (Primula elatior) en Wijfjesvaren (Athyrium filix-femina).
Beekoevers met zijdelings uittredende bronnen worden gekenmerkt door Moerasstreepzaad (Crepis paludosa) en de kwelsoorten uit het elzenbronbos. Op de iets hogere, en dus drogere delen, vinden we Daslook (Allium ursinum), deze kan hier in dichte populaties optreden waarin nauwelijks nog ruimte is voor andere soorten planten.
De bovenrand van het bos is droog. Hier wordt de ondergrond gevormd door grind en hier groeit veel eiken/berkenbos. Naast Zomereik (Quercus robur) en Ruwe berk (Betula pendula), groeien hier echter nog veel meer bomen, waaronder Witte paardekastanje (Aesculus hippocastanum), Amerikaanse eik (Quercus rubra), Esdoorn (Acer sp.), Acacia (Robinia pseudoacacia), Linde (Tillia sp.), Abeel (Populus sp.), Zoete kers (Prunus avium) en Haagbeuk (Carpinus betulus). De Haagbeuk is een vast onderdeel van de bossen, maar deze soort is ook als knotboom langs de paden te vinden.
In het Armenbos is bovenop de helling en in het Geulse bos beneden aan de helling zijn rond 1960 een aantal percelen met Fijnspar (Picea abies) beplant.
Rondom het Kasteelpark te Elsloo staan enkele majestueuze oude bomen, waaronder Eiken (Quercus sp.), Beuken (Fagus sylvatica), Rode beuken (Fagus sylvatica f. purpurea), Platanen (Platanus sp.) en Moerascipressen (Taxodium distichum). Ook groeit er Brede lathyrus ().
Flora van de vochtige graslanden.
In het Maasdal is vanouds het meeste grasland te vinden. Door het moderne landbouwmethodes zijn de oude bloemrijke weilanden en hooilanden echter verdwenen en hebben plaatsgemaakt voor soortenarme groene vlakten. Op veel plekken zijn in het verleden Populieren (Populus sp.) aangeplant en hieronder hebben ruigtekruiden als Grote brandnetel (Urtica dioica) en Gevlekte dovenetel een plekje verovert. De populieren zelf zitten vaak vol met Mistletoe (Viscum album). Tegenwoordig is alleen in de buurt van Elsloo, langs de Hemelbeek nabij het Lage Bosch, vochtig grasland te vinden. De soortenrijke vegetatie bestaat uit Dotterbloem- en Glanshaverhooiland, afgewisseld door natte en droge ruigten. Hier groeien onder meer Echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi), Echte sleutelbloem (Primula veris), Slanke sleutelbloem (Primula elatior), Glanshaver (Arrhenatherum elatius), Herfsttijloos (Colchicum autumnalis), Kale jonker (Cirsium palustris), Margriet (Chrysanthemum leucanthemum), Wilde peen (Daucus carotta), Pinksterbloem (Cardamine pratensis) en Veldlathyrus (Lathyrus pratensis).
Op de meest natte plaatsen, die onder invloed van basenrijke kwel staan, groeit Bosbies (Scirpus sylvaticus), Gewone dotterbloem (Caltha palustris), Moerasrolklaver (Lotus uliginosus), Tweerijige zegge (Carex disticha) en Veenwortel (Polygonum amphibium).
De voedselrijke natte ruigten zijn begroeid met Grote wederik (Lysimachia vulgaris), Liesgras (Glyceria maxima), Moerasspirea (Filipendula ulmaria) en Moeraszegge (Carex acutiformis).
In de drogere ruigtes groeien Dagkoekoeksbloem (Silene dioica), Fluitenkruid (Anthriscus sylvestris), Gewone berenklauw (Heracleum spondylium), Gewone smeerwortel (Symphytum officinale) en Heggevogelmuur (Stellaria neglectum) te vinden.
Langs de Hemelbeek werd in het najaar van 1995 de door de landbouw geeutrofieerde bovenlaag van de bodem verwijdert en de beek weer in staat gesteld om te meanderen. In de beek groeit Kleine watereppe (Berula erecta) en Stomp vlotgras (). In de herstelde hooilanden erlangs is Echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi), Moeraszegge (Carex acutiformis), Adderwortel (Polygonum bistorta
) en Slanke sleutelbloem (
Primula elatior
) te vinden.
Het dal van de Molenbeek, ook wel "In de Breuk" genoemd en gelegen tussen de Schievers- en de Snijdersberg, is begroeid met kamgrasweiden. Hier ontspringen zowel de Heemelbeek als de Hussenbeek. Het gebied wordt ook aangeduid als het Commendael of als de Wesj, dit laatste natuurlijk omdat de inwoners van Hussenberg hier hun was kwamen doen. De fraaie taluds van de beek zijn begroeid met Gewone brunel (Prunella vulgaris), Beemdkamgras (Cynosurus cristatus), Gewone rolklaver (Lotus corniculatus), Gewone veldbies (Luzula campestris), Gewoon biggekruid (Hypochaeris radicata), Gewoon struisriet (Calamagrostis epigejos), Magriet, Reukgras (Anthoxanthum odoratum), Rood zwenkgras (Festuca rubra) en Ruw beemdgras (Poa trivialis). Op de steile oeverrand worden ook minder algemene en zeldzame soorten zoals Knolsteenbreek (Saxifraga granulata), Gulden sleutelbloem (Primula veris), Ruige leeuwentand (Leontodon hispidus), Spits havikskruid (Hieracium lactucella), Vijfvingerkruid (Potentilla reptans), Voorjaarszegge (Carex caryophyllea) en Zeegroene zegge (Carex flacca). Deze soorten groeien hoog en droog op de oeverwal. Toch is hier ook plaatselijk ondiep, horizontaal bewegend grondwater aanwezig, hetgeen te zien is aan het plaatselijk optreden van Veldrus (Juncus acutifloris).
|
|