Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Bosgeelster (Gagea lutea).



Bosgeelster is een lage, kleine, kale voorjaarsbloeier met een min of meer ronde, bovenaan toegespitste bol. Binnen de omhulling van de bolvliezen bevindt zich behalve de bolrok geen nevenbol, daar de nieuwe bolrok binnen de oude ontstaat; wel worden daarnaast soms broedbolletjes gevormd. Aan de voet van de plant ontspringt één blad met een bleke, zelden iets rossige voet. Bij jonge planten is dit vaak nog zeer smal, maar wel duidelijk vijfkantig, met vlakke bovenzijde. Oudere planten hebben een vlak, gegroefd, vijf tot twaalf millimeter breed grondstandig blad met vijf tot zeven aan de onderkant uitspringende nerven. Opvallend is de kapvormige top. De bladeren bereiken langs de Hohnbach een lengte van 12 tot 21 centimeter. De bloeistengel draagt onder het scherm twee stengelbladeren, waarvan het onderste bijna even breed is als het grondstandige blad, terwijl het bovenste kleiner en smaller is. Deze stengelbladeren zijn, in tegenstelling tot het grondstandige blad, gewimperd. Soms draagt een van beide in zijn oksel een broedbolletje. Het scherm bevat twee tot tien bloemen, soms staan deze in een eindelings en een kleiner zijdelings scherm, die elk in de oksel van een stengelblad staan. Langs de Hohnbach lag het gemiddelde aantal bloemen op 4. De bloemdekbladen hebben een afgeronde top; bij het uitbloeien rollen ze achterover en krijgen een dofgroene kleur. De stervormige bloemen zijn geel, hebben zes bloemdekbladen en hebben van onder een groene middenstreep. Alleen bosgeelster komt van de geelstersoorten in ons gebied zo nu en dan tot vruchtzetting. De bloemen worden bestoven door onder meer Hommels. De stengelvoet verslapt, zodat de stengel met de rijpe doosvruchten omvalt; daarna opent de vrucht zich, de zaden komen vrij en de rest van de bovengronds delen verschrompelt. De zaden hebben aan aanhangsel dat als mierenbroodje fungeert.
De wetenschappelijke naam Gagea is afgeleid van de Engelse botanicus Sir Thomas Gage die aan het eind van de 18e eeuw leefde.

Verspreiding.

Bosgeelster heeft van alle geelstersoorten het grootste areaal: bijna heel Europa, westwaarts tot Engeland, en delen van West-, Midden- en Oost- Azië; het areaal vertoont in Siberië echter grote onderbrekingen.
In onze contreien is Bosgeelster te vinden in het Belgische Geuldal, in het dal van de Hohn, in het dal van de Kall en langs de Rur nabij Untermaubach. Ook kunnen zo nu en dan langs het Nederlandse deel van de Geul meegespoelde planten worden ontdekt, die ook jaarlijks wel op de een of andere plek tot bloei komen. Vooral het gedeelte bovenstrooms van Partij is rijk aan vindplaatsen van Bosgeelster.


Biotoop.

Bosgeelster staat overwegend op beschaduwde plaatsen zoals open bossen en struikgewas, soms ook in open grasland, op zandige, voedselrijke, vochthoudende grond. Ze is goed bestand tegen kortdurende overspoeling, maar niet tegen langdurige overstroming, en markeert dikwijls de grens tussen lang en kort onder water staande terreingedeelten. Vaak worden bij winterse overstromingen broedbolletjes meegenomen, waardoor de soort zich eenvoudig langs rivieren verspreidt. De broedbolletjes kiemen op het losse aangespoelde zand en zo pioniert ze met succes op het vers afgezette en overigens nog kale slib.