Akkergeelster is een lage, dofgroene voorjaarsbloeier met een min of meer ronde bol. Binnen de omhulling van bolvliezen bevindt zich naast de hoofdbol nog een nevenbol en, soms, ook broedbolletjes. Bladeren van zeer jonge planten zijn rolrond, de grondstandige bladeren van oudere planten zijn minder dan een halve centimeter breed, gootvormig, al of niet behaard, aan de voet rood getint, zonder uitspringende nerven. Bloeiende planten hebben aan de voet twee van zulke bladeren, die vrijwel loodrecht uit de grond komen en doorgaans boven de bloeiwijze uitsteken. De bloeistengel draagt vlak onder het scherm twee stengelbladeren, die wat breder zijn dan de grondstandige bladeren en aan de rand gewimperd zijn. Soms zitten in de oksel van de stengelbladeren en/ of in het scherm broedbolletjes. Het scherm bevat vijf of meer bloemen (aantallen van 15 bloemen per plant zijn niet zeldzaam). De bloemstelen en andere delen van de bloeiwijze zijn wollig behaard, de schutbladeren zijn relatief groot en bladachtig. De bloemdekbladeren maken een smallere en wat "sprietiger" indruk dan bij andere geelsterren. Zij zijn tijdens de bloei enigszins teruggeslagen en sluiten bij somber weer. Na de bloei vouwen ze zich schuitvormig bijeen en krijgen een grijzige tint.
Verspreiding.
Akkergeelster komt voor in Midden- en Zuid- Europa, aangrenzend Zuidwest- Azië en het Atlasgebied. In Nederland bereikt de soort haar noordwestgrens. Akkergeelster groeit op vrij droge, losse, kalk- en humushoudende, vaak kleiig- zandige en dikwijls stenige grond, die af en toe een zekere bodembewerking ondergaat, maar verder sinds lang geen ingrijpende verandering in samenstelling heeft ondergaan. In vergelijking met Weidegeelster (Gagea pratensis) staat Akkergeelster gemiddeld vaker op opener plaatsen, al komen ze vaak samen voor. De mate van bodemverstoring is het meest wezenlijke standplaatsverschil. Omdat akkers tegenwoordig erg vaak geploegd worden, is de soort uit haar oorspronkelijke milieu verdwenen en zoekt ze andere plaatsen op, zoals kerkhoven, wijngaarden en wegbermen. In Limburg zijn nog enkele voorkomens in de buurt van Ubachsberg, Klimmen en Valkenburg. Helaas gaat het met de meeste Limburgse populaties niet bijster goed. Ook komen er slechts weinig exemplaren tot bloei. In de Eifel is de soort te vinden in de akkers in de omgeving van Muldenau.