Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Geelbuikvuurpad.

     

De Geelbuikvuurpad (Bombina variegata) is een kleine paddensoort. De dieren worden vier tot vijf centimeter groot. Het meest opvallende kenmerk is natuurlijk hun geel gekleurde buik die bezaaid is met een patroon van blauw-zwarte vlekken. Aan deze vlekken zijn de dieren individueel te herkennen. Dit vlekkenpatroon gaat verder op de keel en aan de onderzijde van de ledematen. Ook de toppen van enkele vingers en tenen zijn geel-zwart gevlekt. De bovenkant van het platte lijftje is groen- tot grijsbruin en bedekt met kleine wratjes met een zwart centrum. De ogen staan opvallend hoog op de kop, fraai is de hartvormige pupil.
Geelbuikvuurpadden worden relatief laat in het jaar actief, meestal vanaf april, en gaan ook vrij vroeg weer in winterrust. Eind september zijn de meeste dieren alweer verdwenen.

Voortplanting.

De eitjes worden van mei tot augustus afgezet in kleine, zeer losse kluitjes of in korte snoertjes. Ze zijn bruin met een lichter gekleurde onderzijde. Ze zijn zeer klein, met een diameter van 1,5 tot 2 millimeter. Na vijf tot acht dagen komen de larves uit. Deze kunnen dan gevonden worden tot eind oktober.
De larven zijn herkenbaar aan hun korte staart. Op de zomen van de staart is een netwerk van fijne, donkere lijntjes aanwezig. Grote larven hebben onregelmatige zwarte vlekken op de staartzomen.

Biotoop.

De Geelbuikvuurpad is een echte pioniersoort met een voorkeur voor temporaire wateren. In wateren die permanent water voeren is het probleem dat de eieren van andere amfibieën, met name Gewone pad (Bufo bufo) veel eerder worden afgezet dan de eieren van de Geelbuikvuurpad. Op het moment dat de Geelbuikvuurpad zijn eieren afzet zijn de jonge paddenlarven voortdurend op zoek naar voedsel en vallen de eieren van de Geelbuikvuurpad ten prooi aan de hongerige larven van de Gewone padden. De Geelbuikvuurpad begint namelijk pas rond juni met het afzetten van eieren. Poelen die tot dan droogstaan zijn dus veel beter voor de Geelbuikvuurpad dan wateren die het hele jaar water voeren. Ook is er in tijdelijke wateren geen concurrentie om het voedsel met andere diersoorten. In en rondom groeve ´t Rooth lagen in het verleden namelijk geen poelen, waardoor andere soorten amfibieën hier niet of nauwelijks voorkomen. Geelbuikvuurpadden waren er in droge zomers ook wekenlang niet te zien. Wanneer na een zomerse stortbui toch weer plassen in de groeve ontstonden, kwamen de dieren echter weer massaal naar buiten uit hun schuilplaatsen en zetten snel hun eieren af.
De Geelbuikvuurpad is een echte zonaanbidder. Toch zijn de dieren op warme dagen lang niet altijd te zien. Wanneer het te warm wordt, drogen ze uit en om dat te voorkomen verschuilen ze zich liever onder stenen of stukken hout. Derhalve zijn in veel nieuw aangelegde basishabitats ook steenhopen geplaatst waaronder de dieren kunnen wegkruipen.

Verspreiding.

In Nederland is de Geelbuikvuurpad alleen te vinden in het Zuid-Limburgse heuvelland. In de Euregio Maas-Rijn wordt de soort onder meer gevonden bij Aken, waar ten oosten van stad nabij Stolberg vier leefgebieden liggen. Deze liggen onder meer op een militair oefenterrein, waar de dieren zich voortplanten in de sporen die de tanks en andere militaire voertuigen achterlaten. Ook in een verlaten steengroeve zijn dieren te vinden. In Wallonië is de soort bekend uit de omgeving van Luik, hier leeft de soortaan de zuidkant van de stad.
In Nederlands-Limburg kwam de Geelbuikvuurpad van oorsprong voor ten zuiden van de lijn Maastricht-Heerlen. Dit gebied heeft een iets continentaler klimaat dan de rest van Nederland, hetgeen gunstig is voor de soort. Hier is door het steeds grootschaliger worden van het landschap de soort steeds verder achteruit gegaan. Rond 1965 kende de soort nog 80 vindplaatsen, anno 2009 nog maar zeven. De dieren komen onder meer voor rondom Cadier en Keer, waar een bekende populatie te vinden is in groeve ´t Rooth. Ook de kleine Juliana-groeve herbergt een populatie. In en rondom het Gerendal is de soort ook aanwezig, onder meer op de Berghofweide. Bij Wahlwiller is in 1982 een aantal dieren uitgezet. Deze hebben inmiddels een florerende populatie gevormd met ruim honderd adulten. Tussen 2005 en 2008 zijn in overleg met de provincie Limburg en het ministerie van LNV herintroducties gedaan in de groeves in de zuidelijke Geuldalhelling, Het betreft de groeves Blom, Curfs en de Meertensgroeve.