Het Gemünder Maar ligt nabij het dorpje Gemünden in de buurt van Daun aan de rand van het dal van de Lieser. Het wordt slechts door een smalle strook Onder-Devonisch gesteente (leisteen, grauwacke en zandsteen) van het rivierdal gescheiden. Dit gesteente is met name in het noordwestelijke deel van het Maar nog te vinden. Het is het noordelijkste van de drie Maare bij Daun.
Het Gemünder Maar ontstond voor het Weinfelder Maar en na de Maare van Schalkenmehren. Men schat dat de uitbraak rond 10.750 jaar geleden plaatsgevonden heeft. Rondom dit Maar liggen meerdere tufsteenvelden. Een tufsteenveld ligt in noordwestelijke richting tussen het Maar en het dorpje Gemünden. Een ander loopt in noordoostelijke richting. De naar het zuidwesten uitgeworpen tuf wordt op de Mäuseberg bedekt door de tuf van het Weinfelder Maar. In de tufsteen vallen ronde, vuistgrote, donkere magmatische bommen op. Deze bestaan uit Olivin, Augit, Hornblende, Biotit, Magnetit en Apatit. Het Gemünder Maar is het kleinste van de Dauner Maare, het is 560 bij 675 meter groot en de diepte varieert tussen 53 en 154 meter.
Het meertje heeft een diepte van 38 meter en een doorsnede van 300 meter. De waterspiegel ligt op 406 meter boven NN. Het meer wordt gebruikt als zwembad en als roeivijver, hetgeen nadelige gevolgen heeft voor het omliggende natuurreservaat. In 1910 was het meertje nog oligotroof, in 1950 was er al de eerste eutrofiëring vast te stellen, die daarna steeds verder voortzette. Door de grote diepte van het meertje was er onvoldoende menging van de bovenste en onderste waterlagen zodat de ophoping van voedingsstoffen bleef toenemen. Door maatregelen in 1983-1984 waarbij de diepe waterlagen worden weg geleidt is het karakter van het water van eutroof weer in mesotroof veranderd. In het meertje groeit Grote waterranonkel (Ranunculus peltatus) die te herkennen is aan de drijfbladeren die zich duidelijk onderscheiden van de ondergedoken bladeren.
Direct langs de oever groeien Zwarte elzen (Alnus glutinosa) en Gewone essen (Fraxinus excelsior).
Langs de rand van het meertje groeien loofbossen met een rijke ondergroei. De boomlaag wordt gevormd door Beuk (Fagus sylvatica), Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) en Noordse esdoorn (Acer platanoides). In de struiklaag groeien Alpenbes (Ribes alpina), Framboos (Rubus ideaus), Gewone vlier (Sambuccus nigra) en Trosvlier (Sambuccus racemosa). Door de afwisseling van koele, vochtige schaduwrijke plekken en warme, droge zonnige hellingen groeit er ook een grote verscheidenheid aan planten. Langs de paden rondom het meer groeien allerlei soorten stikstofminnende planten zoals Grote brandnetel (Urtica dioica), Groot springzaad (Impatiens noli-tangere), Robertskruid (Geranium robertianum), Kruipende boterbloem (Ranunculus repens), Kleefkruid (Gallium aparine), Bosandoorn (Stachys sylvatica) en Geel nagelkruid (Geum urbanum). Hier staan ook enkele soorten die typisch zijn voor het heuvelland en middelgebergte zoals Schaduwkruiskruid (Senecio ovatus), Springzaadveldkers (Cardamine impatiens) en Witte veldbies (Luzula luzuloides). Op schaduwrijke plekken groeien diverse soorten varens waaronder Wijfjesvaren (Athyrium filix-femina), Mannetjesvaren (Dryopteris filix-mas), Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata), Eikvaren (Polypodium vulgare) en de bijzondere Gebogen driekhoeksvaren (Gymnocarpium dryopteris). Ook groeien er andere bijzondere soorten als Prachtklokje (Campanula persicifolia), Zwarte gifbes (Actea spicata), Bosbingelkruid (Mercurialis perennis), Groot heksenkruid (Circea lutetiana) en Mannetjesereprijs (Veronica officinalis).
Op warme en zonnige hellingen groeit Zwartsteelvaren (Asplenium adiantum-nigrum), Cypreswolfsmelk (Euphorbia cyparissias), Steenbraam (Rubus saxatilis), Bochtige klaver (Trifolium medium), Margriet (Leucanthemum vulgare), Brem (Cytisus scoparius), Grasklokje (Campanula rotundifolia) en Groot vingerhoedskruid (Digitalis grandiflora) met opvallende gele bloemen met bruine vlekjes.
De hellingen hoger op de helling zijn grotendeels begroeid met fraaie bossen waarin de Beuk (Fagus sylvatica) de hoofdmoot uitmaakt. Heel mooi is in deze boskathedralen de natuurlijke verjonging van het bos te zien. Tussen de oude, kaarsrechte stammen staan vele jonge exemplaren op de verder vrijwel kale bosbodem. In het bos groeien allerlei bijzondere planten, waaronder Lievevrouwebedstro (Gallium odoratum), Prachtklokje (Campanula persicifolia) en de zeldzame orchidee Vogelnestje (Neottia nidus-avis). Dit is een orchidee die geen bladgroen heeft een beige kleur draagt. Zeer fraai zijn de goudgele meelkorrels die als kleine goudklompjes in de bloempjes zitten.