Geologie van het Bunderbos.
Opbouw van de ondergrond.
De ondergrond van de oostelijke Maasdalhelling bestaat uit een opeenstapeling van kalksteen die ten dele uit het Krijt en voor de rest uit het Paleoceen stamt. Hierbovenop ligt enkele zand- en kleilagen die in het Oligoceen (25-38 miljoen jaar geleden) hier zijn afgezet, gevolgt door een laag Mioceen zand dat tot de formatie van Breda behoort. Daarboven ligt een zand- en grindpakket dat in het Pleistoceen door de Oermaas is afgezet. Helemaal bovenop ligt een laag löss.
De kleilagen zijn op grond van hun fossielen in te delen in twee delen. Onderop ligt de onder-Oligocene cerithiumklei welke behoord tot de formatie van Tongeren en bovenop de midden-Oligocene nucula- en septariënklei (septaria zijn kalkknollen) die bij de formatie van Rupel hoort. De Formatie van Rupel stamt uit het Rupelien (33,9-28,4 miljoen jaar geleden) en wordt vertegenwoordigd door de Boomse klei, genoemd naar het plaatsje Boom in de buurt van AntwerpenDe Boomse Klei is een sterk gelaagde afwisseling van siltige klei en kleiig silt. De siltige lagen zijn vaak rijk in de mineralen glauconiet en pyriet.
Bronnen.
De kleilagen, met name de Boomse klei, vormen ten noorden van Geulle, waterstagnerende bodemlagen waarover het grondwater in horizontale richting naar het Maasdal stroomt. Op plekken waar de kleilagen dicht onder het oppervlak liggen of in de dalwand dagzomen ontstaan bronnen. Het water van deze bronnen, circa 6 miljoen kubieke meter, is afkomstig van de neerslag welke valt op het Plateau van Schimmert. Het gebied tussen de Schin op Geulbreuk in het noorden en de Geulle breuk in het zuiden, dus het gebied van de Walsbeek, heeft een veel kleiner gebied waar de neerslag uit afkomstig is. Ook het gebied ten zuiden van de Geulle-breuk tot Bunde heeft een veel kleiner voedingsgebied doordat een deel van het water door de beek bij Waterval wordt afgevoerd. Dit betekent dat de bronnen in het noordelijk deel van het Bunderbos het meeste water voeren.
Vroeger was het water van de bronnen in het bos van goede kwaliteit. Sinds 1980 is echter vastgesteld dat de meeste bronnen in het Elsloerbos, dus het gebied ten noorden van Geulle, enorme hoeveelheden nitraat bevatten. De WHO, World Health Organisation, heeft bepaald dat een maximale dosis is toegestaan van 25 milligram nitraat per liter water. Later is dit bijgesteld naar 50 milligram nitraat per liter. Nitraat is namelijk voor zuigelingen dodelijk giftig, ze krijgen bij een te grote hoeveelheid een nitrietvergiftiging omdat ze het niet kunnen afbreken. In het Elsoerbos gaat het om 80 tot 150 milligram nitraat per liter water. In het Geullerbos, het zuidelijke deel, is de toestand iets beter, hier zit ongeveer 35 tot 80 milligram nitraat in iedere liter water. De oorzaak van het nitraat is waarschijnlijk de landbouw. Het nitraat dat in gier zit zakt in de ondergrond en wordt na een korter of langer verblijf in de ondergrond -dit kan wel 100 jaar duren- weer vrijgegeven in de bronnen. Inmiddels is de hoeveelheid gier die mag worden uitgereden verminderd. Tot nu toe lijkt het nitraat nog weinig invloed te hebben op de vegetatie, maar het is de vraag hoe lang dit duurt. Dat in het zuiden minder nitraat in de bronnen zit heeft ermee te maken dat een deel van het plateau in gebruik is als woonwijk.
Ten noorden van de breuklijnen stroomt het bronwater ook door andere lagen als ten zuiden ervan. Aan de noordkant stroomt het grondwater door miocene en tamelijk kalkrijke oligocene afzettingen. Aan de zuidkant stroomt het water door kalkloos zand dat uit het oligoceen stamt. De verschillende samenstelling van het bronwater heeft natuurlijk ook gevolgen voor de samenstelling van de vegetatie in de twee delen.
In de Breuk.
Tussen Geulle en Moorveld wordt het verder grotendeels aaneengesloten bos onderbroken door een beekdal dat grotendeels wordt ingenomen door weilanden. In dit gebied zijn de verschillende aardlagen ten opzichte van elkaar verschoven. Dit dal, waarin de Molenbeek en de Waalserbeek samenvloeien, draagt de naam "In de Breuk". Ten noorden van deze breuk is de bodem circa 25 meter weggezonken en dagzomen miocene afzettingen. Ten zuiden van de breuk zijn deze miocene lagen door erosie verdwenen. In het noorden ligt de Schin op Geulbreuk en in het zuiden de Geulle-breuk.
De bodem in het Maasdal bestaat uit rivierklei, hoewel aan de hellingvoet zich ook een colluvium van afgespoelde leem en min of meer grindrijk zand heeft gevormd. Bij Oostbroek en bij Broekhoven ligt venige grond in het dal.
Verder hellingopwaarts is de bodem lemig van samenstelling.
Wanneer er hellinggrind te vinden is, duidt dit op erosie van de plateaurand. Boven aan de helling is dit grind ook nog te vinden op enkele hellingtoppen, welke laten zien waar het vroegere Maasterras lag. Op het plateau is dit grotendeels afgedekt met een lösslaag.
Rondom bronnen is plaatselijk wit of geelachtig "drijf-"zand te vinden. Ten noorden van de Geullebreuk is dit zand vaak bedekt door ijzer- of kalkhoudende verbindingen die te zien zijn als respectievelijk een oranje of een wit laagje.