|
Govelin.
Ligging: Duitsland, Niedersachsen, nabij Hitzacker.
Hoogteligging:
Oppervlakte:
Onder bescherming sinds: .
Akkerflora bij Govelin.
Govelin is een gehucht nabij Hitzacker in het noordoosten van Niedersachsen. Het ligt op de Drawehn, een morene uit de IJstijd. De ondergrond bestaat grotendeels uit zand. Door de bemesting met plaggen en schapenmest is in de loop der eeuwen een dunne laag vruchtbare akkergrond ontstaan. Al rond 1862 werden ook boekweit, erwten en lupine gezaaid om de bodemvruchtbaarheid te verhogen. Ook vlas werd destijds veel verbouwd. Het bemesten met plaggen stopte echter door de komst van kunstmest rond 1920 en toen werden de heidevelden tussen de akkers bebost. De vruchtbare bodemlaag is op veel plaatsen echter niet meer dan 15 tot 20 centimeter dik. Daaronder begint het onvruchtbare zand. Door de zandbodem zakt het regenwater (jaarlijkse neerslag 550 mm) bovendien zeer snel weg, waardoor veel akkerbouwers in de buurt zijn overgestapt op besproeiing. Harry Bergmann, de boer van de gelijknamige hoeve in Govelin, voelt daar niets voor. Tot 1989 hield hij zich onder meer bezig met het kweken van graszaad, aardappels, rogge, suikerbieten en koolzaad. In 1999 begon hij met natuurvriendelijke akkerbouw. Het begon destijds met een klein perceeltje waarin Brede raai () groeide. Deze bijzondere plant komt in Niedersachsen nogmaaar openkele plekken voor en dus was het mogelijk subsidie te krijgen voor het akkerfloravriendelijk beheer van dit perceel. Gaandeweg is dit uitgebreid met andere akkers. De akker met de vele Roggelelies wordt sinds 1982 door de Bergmann´s gepacht. De lelies hebben er volgens hun altijd al gestaan, al werden ze in het verleden wel eens meegeoogst met de aardappelen. Wel is na beïndiging van het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen het aantal behoorlijk toegenomen. Anno 2010 is bijna alle akkerland van boer Bergmann opgenomen in programma ´s waarin de natuur op de akkers een kans krijgt. Concreet gaat het om twee programma ´s, het biologische diversiteitpakket en het Ortolaanpakket. In beide gevallen is bemesting, het gebruik van gifstoffen en besproeiing uit den boze. Dit schaadt namelijk de bijzondere akkerflora en is niet goed voor de Ortolaan. Het achterwege laten van bemesting leidt logischerwijze tot achteruitgang van de opbrengst, maar volgens Harry Bergmann was het op deze onvruchtbare, droge bodem toch al moeilijk akkeren. Rogge en haver was het enige wat op de arme bodems wilde groeien. De opbrengst van Rogge neemt niet noemenswaardig toe of af in de loop der jaren. Het zaaigoed voor de winterrogge wordt betrokken bij een groothandel, hoewel het steeds moeilijker wordt ouderwetse, weinig eisen stellende rassen te krijgen. De zaaitijd ligt tussen 10 en 18 oktober. Per hectare wordt er 95 kilo zaaigoed gezaaid, dit geldt in ieder geval op de akkers waarin de bio-diversiteit voorop staat. Op de ortolanenakkers mag iets meer zaaigoed gebruikt worden. Wel mag het gewas niet te dicht op elkaar staan. De op de grond broedende Ortolaan zou anders niet meer bijzijn nest kunnen komen.
Op dit moment is het zo dat de verkoop van de oogst minder zou opbrengen dan de huur van een maaidorser. Per hectare kan er met het achterwege laten van bemesting en het gebruik van bestrijdingsmiddelen slechts 800 kilo opbrengst gehaald worden. Daarom wordt er vanaf gezien om de akkers te oogsten, maar wordt het gewas met een schijfeg ondergewerkt, zodat er toch nog een zekere mate van bemesting plaatsheeft. De boer heeft daardoor geen opbrengst, maar ook minder uitgaven. De uitgaven bedragen de machines om het land te bewerken en het zaaigoed dat hij elders moet kopen. Voor de meest noodzakelijke bemesting met bijvoorbeeld fosfor en kali blijft weinig over en dit wordt dan ook achterwege gelaten. Door aanvullende maatregelen ten gunste van de flora en fauna uit te voeren en door het geven van voorlichting krijgt hij net genoeg subsidie om het hoofd boven water te houden.
Ten behoeve van de Ortolanen wordt er pas na 31 juli geoogst, voor zover daarvan dan sprake kan zijn natuurlijk.
Govelin.
Govelin is een klein gehuchtje op de Drawehn, een morene-rug langs de Elbe in het noordoosten van Niedersachsen. Govelin telt 4 boerderijen en evenzovele inwoners. Het gezin Harry, Christel en Steffie Bergmann en een vrijgezel die op een andere boerderij woont. Hof Bergmann werd, volgens de inscriptie op de balk boven de poort van de schuur, hier op 23 mei 1862 gebouwd door Johann Friedrich Bergmann en Maria Elisabeth Bergmann. Naast een bijbelse spreuk sieren ook enkele gestileerde Roggelelies het hout.
Van oorsprong was Govelin een Rundlingsdorf waarin alle boerderijen rondom een centraal gelegen open plek lagen. Door problemen met de wateroverlast werd een aantal boerderijen in de tweede helft van de 19e eeuw echter verplaatst. De oorspronkelijke waterput van het dorp ligt echter wel nog op zijn plek. Op zijn hoogtepunt telde het dorpje 38 inwoners. De inwoners van het dorpje waren afwisselend burgemeester. Op het laatst was dat de boer van Bergmanns Hof. Het bordje hangt er nog.
Omdat de meeste inwoners zijn weggetrokken, heeft Harry Bergmann het meeste land rond Govelin opgekocht. Hij bezit nu 82 hectare akkerland en 70 hectare bos.
Het landschap rondom Govelin bestaat uit akkers en bossen. Op de akkers werd vroeger graszaad, aardappels, suikerbieten, rogge, haver en erwten geteeld. Tegenwoordig ligt de nadruk op rogge en haver. De bossen waren oorspronkelijk heidevelden, maar nadat de bemesting met heideplaggen gestopt was werden ze rond 1920 met bos beplant. Opvallende landschapselementen zijn ook de eikenlanen. Rondom de boerderijen werden vroeger vaak eiken geplant. Zij gebruikten veel water zodat het in de boerderij niet snel te vochtig werd. Ook was er vroeger in deze regio te weinig bouwhout en hiervoor konden de eiken natuurlijk ook goed gebruikt worden.
Flora.
De rijkdom aan akkerflora op de akkers rondom Govelin is haast niet te beschrijven. Bijna alle soorten uit de Korensla-associatie en uit de Ruige klaproos-associatie zijn er aanwezig.
De Korensla-associatie (Sclerantho annui- Arnoseridetum) heeft als kensoorten Korensla (Arnoseris minima) en Slofhak (Anthoxanthum aristatum). Regelmatig worden ook Bleekgele hennepnetel (Galeopsis segetum) en Kleine leeuwenklauw (Aphanes inexpectata). De meest bijzondere soort is de Roggelelie (Lilium bulbiferum ssp. croceum) die in de akkers rondom Govelin vaak met tientallen bijeen staat. Verder komen (Polygonum convolvulus), Akkerviooltje (Viola arvensis), Windhalm (Apera spica-venti), Korenbloem (Centaurea cyanus), Schapenzuring (Rumex acetosella) en Varkensgras (Polygonum aviculare) veel voor. De Korensla-associatie is aanwezig op de armste en droogste bodems. Deze plantengemeenschap is gebonden aan wintergraanakkers op relatief zure zandgronden (de PH in Govelin was vroeger 5 tot 5,2 en na 10 jaar niet bemesten is ze gedaald tot 4,8 a 4,9). De Korensla-associatie was vroeger vrij algemeen op de hogere zandgronden in Nederland, maar is inmiddels bijna overal verdwenen of slechts nog fragmentarisch aanwezig. De akkers Govelin vormen daarom een belangrijk studie-object om de associatie in al zijn facetten te leren kennen. De associatie kan niet tegen herbicidegebruik maar verdraagt wel een lichte vorm van bemesting. Bij veelvuldige bemesting verdwijnt ze echter.
De associatie van Ruige klaproos (Papaveretum argemones) heeft een groot aantal kensoorten. Rondom Govelin worden hiervan Ruige klaproos (Papaver argemone), Bleke klaproos (Papaver dubium), Zandraket (Arabis thaliana) en (Anthemis arvensis) gevonden. Ook andere constante soorten als Akkerviooltje (Viola arvensis), Windhalm (Apera spica-venti), Herderstasje (Capsella bursa-pastoralis), Ringelwikke (Vicia hirsuta), (Vicia sativa ssp. nigra) en Varkensgras (Polygonum aviculare) groeien in de akkers. De associatie van Ruige klaproos groeit in wintergraanakkers op vochthoudende, snel opwarmende zavelige zandgronden. Bovendien mag de jaarlijkse neerslaghoeveelheid niet te hoog zijn, niet meer dan 750 mm. In Govelin valt jaarlijks 550 mm neerslag. De associatie van Ruige klaproos groeit op de iets rijkere plekken met een iets beter vochtvasthoudend vermogen dan de associatie van Korensla. De associatie van Ruige klaproos komt voor op akkers die in het najaar bewerkt worden en die daarna tot na de oogst met rust gelaten worden. De soorten verdragen nauwelijks bemesting en zeker geen bemesting met kunstmest of drijfmest.
Naast beide genoemde associaties groeien er nog veel meer bijzondere soorten. In bijna alle akkers komt Smal streepzaad (Crepis tectorum) voor. Deze laag blijvende soort is goed herkenbaar aan de omgerolde bladranden. Ook Glad biggekruid (Hippochaeris glabra) is een soort die in één van akkers rondom Govelin veel groeit. Deze soort is veel kleiner dan Gewoon biggekruid (Hippochaeris radicata) die ook hier en daar in de akkers groeit. Twee andere soorten die enigszins op elkaar lijken zijn Dwergviltkruid (Filago minima) en Akkerviltkruid (Filago arvensis). Zeer bijzonder is Koprus (Juncus capitatus), een zeer kleine grasachtige die doorgaans niet hoger wordt dan vier centimeter. Ze groeit in een vochtige laagte tussen twee akkers samen met Greppelrus (Juncus bufonius). Bleekgele hennepnetel (Galeopsis segetum) komt weliswaar niet direct in een akker voor, maar groeit wel direct naast de akker in de bosrand. Gewone hennepnetel (Galeopsis tetrahit) en Gespleten hennepnetel (Galeopsis bifidus) groeien, net als Dauwnetel (Galeopsis speciosa) wel in de akker. De meeste van deze soorten bloeien pas in of na de zomer. Getande veldsla (Valerianella dentata) groeit in één akker. Deze soort kan vrij fors worden en bloeit vanaf eind juni. Bolderik (Agrostemma githago) is rond 1970 verdwenen doordat vanaf toen niet meer met eigen zaaigoed gewerkt werd waardoor het zaad van Bolderik, dat meegeoogst werd, niet meer opnieuw op de akkers kwam. Aspectbepalend zijn in juni echter de Korenbloem (Centaurea cyanus) die op allerlei akkers een blauw waas legt. In een andere akker is de Roggelelie (Lilium bulbiferum ssp. croceum) zo massaal aanwezig dat er op enkele plekken tientallen planten bijeen groeien. Deze akker heeft een iets betere bodem dan de omliggende akkers doordat de bodem vochtiger is. Daarnaast is er al sinds 2000 niet meer bemest of met bestrijdingsmiddelen gewerkt. Er is ook een speciaal natuurpad aangelegd om deze lelies te komen bekijken. Dit is het Feuerlilienpfad gedoopt.
Fauna.
Niet alleen de flora is nog geheel intact zoals dat in vroeger dagen het geval was, ook de fauna is nog heel rijk. De Akkerviooltjes (Viola arvensis) worden door de Kleine parelmoervlinder (Issoria lathonia) gebruikt om eitjes op af te zetten. Deze soort kan zonder veel moeite op de weg tussen de akkers worden waargenomen. Bijzonder is ook de Wrattenbijter (Decticus verrucivorus) die in diverse akkers een populatie heeft. Rondom de akkers leven diverse vogelsoorten. De Veldleeuwerik (Alauda arvensis) zingt zijn hoogste lied boven de akkers. Ook de Boomleeuwerik (Lullula arborea) is aanwezig. Zijn melancholische lied klinkt van ´s morgens tot ´s avonds boven de akkers. Langs de eikenlanen die de akkers doorsnijden liggen zangposten van de Ortolaan (). Deze fraai getekende zeldzame soort brengt zijn melancholische liedje (tuu tuu toe-toe-toe-toe) het liefst in de zon voort. Vaak zit het mannetje op een uitstekende tak boven de akker. Ook zijn er speciaal voor de Ortolaan jonge fruitbomen aangeplant zodat er genoeg zangposten langs de akkers zijn. Broeden doet deze soort op de grond. Het liefst maakt hij een nest tussen het graan. Dit mag daarvoor niet te dicht groeien, anders kan hij er niet meer tussen landen. Veel algemener dan de Ortolaan is de Geelgors () die zijn kenmerkende wijsje (tuu-tuu-tuu-tuuuuu) de hele dag door voortbrengt. Beethoven haalde er nog inspiratie uit. Soms zeilt zelfs een Grauwe kiekendief () boven de akkers. Aan de rand van het gehuchtje Govelin ligt een verwaarloosde boomgaard waarin de Grauwe klauwier () vrijwel jaarlijks broedt. De oude eiken in de eikenlaan, deze stamt van na de Verkopplung (ruilverkaveling) van 1860 en was de Postweg tussen Hitzacker en Lüneburg, vormen het leefgebied van het Vliegend hert (Lucanus cervus).
De akkers met Roggelelies zijn met schrikdraad afgezet om de Wilde zwijnen (Sus scrofa) weg te houden. Deze versmaden de dikke, volwassen bollen namelijk niet. Een andere bedreiging voor de Roggelelies vormen de Reeën (Capreolus capreolus) die zich niet door de schrikdraad laten tegenhouden. Ze springen er gewoon over en in hete en droge periodes vreten ze met name de bloemknoppen van de lelies op. Een andere bedreiging is heel wat kleiner van formaat en nog schattig verpakt ook. Tenminste, voor zover het de volwassen dieren betreft. Deze dragen rood glimmende rugschilden die ogen als net gepoetste rode lakschoentjes. Als je er voorzichtig in knijpt maken ze piepende geluiden. Bedoeld worden de Leliehaantjes (Lilioceris lilii) die van april tot augustus actief zijn. Hun made-achtige larven zien er heel wat minder lieflijk uit. Zij hebben namelijk de bijzondere eigenschap op hun eigen rug te poepen want onder een dikke laag uitwerpselen ben je uitstekend beschermd tegen vraatzuchtige vogels.
Onderweg in het gebied.
Het gebied kan vanaf de veldwegen tussen de akkers worden bekeken. Door het gebied loopt het 4,4 kilometer lange Feuerlilienpfad. Veel soorten groeien direct langs de weg, maar een aantal highlights staat er alleen in dusdanige lage aantallen en verborgen in de akker, dat deze voor de meeste bezoekers verborgen blijven. Dit geldt dan voor onder meer Koprus, Brede raai, Dauwnetel en Getande veldsla. De meeste dieren zijn echter moeiteloos vanaf het pad zichtbaar.
Tijd.
De Roggelelies bloeien in de tweede helft van juni. Voor de meeste overige soorten is dit ook de beste tijd. Alleen de hennepnetels bloeien veel later. Voor een bezoek aan het gebied kunt u een halve tot een hele dag uittrekken.
Meer aktuele en praktische info op www.lilienpfad.de
|
|