De Höfener of Perlenbacher Mühle werd waarschijnlijk door een inwoner van Höfen gebouwd langs het karrenspoor ('Karwääsch') tussen Höfen en Kalterherberg. Haar ligging op de geleidelijk stijgende helling van de Wofelsberg maakte de aanleg van de molengang mogelijk, de andere helling is hier immers te steil voor. Zodoende kwam de molen aan de Kalterherbergse kant van de Perlenbach te liggen, hoewel ze al vanaf het begin op Höfen georiënteerd is. De molen werd niet direct aan de rivier gebouwd, om haar zo tegen hoogwater te beschermen.
De concessie voor het gebruik van de waterkracht werd op 9 september 1805 verleend. De molen ontstond toen door de Franse revolutie de macht van de adel verloren ging en daarmee de banmolens aan Belgenbach, Laufenbach, Tiefenbach en Kall in onbruik raakten. De boeren mochten vanaf nu dus zelf besllissen waar ze hun graan lieten malen. In het Monschauer Land onstonden nu enkele nieuwe molens, zoals de Simmerather Mühle (1853), Blumauer Mühle (1833), de Rochusmühle (1830), de Weidenbacher Mühle (1807) en, als eerste, in 1805, de Perlenbacher Mühle.
Het is niet bekend wie de molen liet bouwen. In 1820 was Matthias Sietz er molenaar. De molen had destijds één maalgang met een bovenslagwaterrad. In 1831 was Christian Schäfer, een neef van de weduwe van Matthias Sietz, molenaar en kreeg de molen een tweede maalgang. Zo konden er twee arbeiders tegelijkertijd werken. In 1847 ging de molen over in handen van de familie Theissen, nog steeds eigenaar van de Perlbacher Mühle. Alleen van het malen kon men in die tijd echter niet leven, als neveninkomst had men een klein landbouwbedrijf. Tot de inventaris van de Perlenbacher Mühle behoorden in 1847 acht koeien, twee kalveren, twee paarden, twee varkens, karren, een ploeg, een eg en huisraad.
De boeren die in de Höfener Mühle hun graan lieten malen, kwamen vooral uit de dorpen Höfen, Rohren en Kalterherberg. Terwijl ze op het malen van hun graan wachtten, verdreven ze de tijd in de bij de molen horende gelagkamer en genoten van jonge jenever en een kaartspel. Er werd zoveel gedronken dat menige voerman op de thuisrit in slaap viel en vertrouwde op het oriëntatie- vermogen van zijn lastdier. Soms kwam hij daarbij van een koude kermis thuis, wanneer bij het ontwaken bleek dat zijn paard of os de verkeerde richting was opgelopen.
Er werd vooral gerst gemalen, dit diende vooral als varkensvoer. Ook haver en rogge werd gemalen. Van rogge bakte men grote zwartbroden. Rogge was het hoofdvoedsel in deze streek.
Rond 1900 bestond de molen uit een breukstenen woonhuis en stallen en schuren in vakwerkbouw. Zoals zoveel huizen in deze streek waren de daken in die tijd met stro gedekt. De bij de molen behorende bijgebouwen werden in 1945 door de Amerikaanse troepen opgeblazen. Ook de molen leed zware schade. Na de oorlog werd de molen weer opgebouwd en tot 1954 werd de molen weer voor haar oorspronkelijke functie in gebruik genomen. Toen trad het zogenaamde "Mühlensterben" in en werden vele molens, zoals ook deze en de molen aan de Perlenau, omgevormd tot horeca- gelegenheden. Hierbij kwam de afgelegen ligging goed van pas.
Tegenwoordig zijn nog twee molenstenen en de 500 meter lange molentak behouden. De stuw van de molentak is rond 2008 afgebroken om de optrek van de Perlenbach voor vissen te verbeteren.