In het dal van de Rur tussen Kreuzau en Düren bevinden zich allerlei verschillende bedrijven met de naam Hoesch. Deze oude familienaam duikt voor het eerst in de 14e eeuw op in de omgeving van Eupen. Nadat de familie Hoesch het protestantse geloof had aangenomen, moesten ze vanwege geloofsgeschillen hun oorspronkelijke woonplaats verlaten om vervolgingen te voorkomen. In 1611 vestigde Jeremias Hoesch zich in Stolberg om daar als bronsgieter (Kupfermeister) te gaan werken. Hiermee begon de tak van de familie Hoesch die zich bezig ging houden met het verwerken van metalen, met name van ijzer. Dit deden ze eerst in het dal van de Vicht, maar ook in het dal van de Kall.
Hoesch-fabriek bij Lendersdorf.
Bij Lendersdorf, ietwat stroomafwaarts langs de Rur bij Düren, wordt al sinds 1611 ijzer verwerkt. In dat jaar werd een concessie verleend aan de Dürense burgers Bürvenich, Sensenschmitt en metgezellen voor het stichten van een hoogoven. Dit was mede het gevolg van het ontdekken van ijzererts tussen Kreuzau en Lendersdorf. In 1683 werd ook de familie Deutgen uit Düren aandeelhouder en nam later het bedrijf geheel over. In 1804 bestond het bedrijf uit een hoogoven, een gieterij, een ijzerpletterij (Hammerwerk), een ijzersnijderij en een walserij. Er werden ijzeren en blikken platen geproduceerd, maar ook ijzeren staven die zeer geliefd waren. Een schilderij uit 1838 van deze fabriek van de hand van Carl Schütz is een van de oudste schilderijen waarop industrie getoond wordt. In 1819 namen Wilhelm en Eberhard Hoesch de fabriek over.
Op een reis door Engeland had Eberhard Hoesch het “Puddeln”, een nieuw procédé om ijzer te maken door het toevoegen van oude slakken en het hameren van het ijzer om de overtollige koolstof te verwijderen, leren kennen. Door het invoeren van dit procédé in Lendersdorf nam hij het voortouw in de ijzerproductie in het Rijnland. Door het toepassen van houtskool en cokes liet hij de productie nog meer stijgen. In 1824 werd de fabriek geheel herbouwd. Met slechts 22 werknemers werden hier destijds 230 ton gegoten staal en 1.673 ton ijzeren staven geproduceerd. Zo kwam het dat in 1839 door eerste spoorwegrails op het continent in zijn fabriek gemaakt werden. De eerste rails waren bestemd voor de spoorlijn tussen Nürnberg naar Führt, daarna werden er ook rails gemaakt voor de Rheinische Eisenbahn, daarna voor de Badische Eisenbahn en tenslotte zelfs voor Amerika en Rusland.
In het midden van de 19e eeuw had het bedrijf zich tot de belangrijkste tak van de firma Eberhard Hoesch & Söhne ontwikkeld. Deze firma omvatte naast deze fabriek ook ijzerfabrieken bij de Zweifallshammer in het dal van de Kall, ijzerfabrieken in Eschweiler en de zinkwalserij in Schneidhausen.
In de loop van de 19e eeuw bleek de vestigingsplaats aan de noordrand van de Eifel echter niet meer gunstig. De vroegere vestigingsplaatsvoordelen als nabijheid van ijzererts, de aanwezigheid van waterkracht en houtskool, werden van minder groot belang door nieuw productiemethodes. Door de verbetering van het transport was het mogelijk geworden ijzererts uit geheel Europa aan te voeren. Houtskool werd overbodig door nieuwe technieken om het ijzererts te smelten. Stoommachines vervingen de waterkracht. In 1871 verplaatsten de gebroeders Hoesch een deel van hun productie naar Dortmund, aangezien het Ruhrgebied met zijn goede verkeersligging en de aanwezigheid van steenkool betere vestigingsplaatsvoordelen bood voor de zware industrie.
Toch is er ook tegenwoordig nog een metaalfabriek in Lendersdorf gevestigd. Een gedeelte van de gebouwen, met name de oude hallen tegenover de kerk staan echter leeg. Een deel van de gieterij is tegenwoordig te zien in het industriemuseum Zinkhütter Hof in Stolberg.