Dennenwolfsklauw is een vijf tot 25 centimeter hoge, overblijvende wolfsklauwachtige (VAN DER MEIJDEN, 2005). De exemplaren op de Brunssummerheide variëren in hoogte van drie tot acht centimeter. De gemiddelde hoogte bedroeg 3,9 centimeter. De planten groeien elk jaar een paar centimeter. De stengels van deze plant zijn vanaf de grond vertakt met een regelmatig gaffelvormig patroon en staan vanaf de grond stijf rechtop in dichte bossen. Hierdoor onderscheidt deze soort zich van het geslacht Lycopodium, waartoe onder meer de Grote en de Stekende wolfsklauw behoren. Deze soorten hebben namelijk kruipende stengels (HAEUPLER, 2000). Dennenwolfsklauw plant zich geslachtelijk voort door middel van sporen en ongeslachtelijk door het vormen van broedknoppen in de oksels van de bladeren aan de stengeltoppen. Opvallend is dat deze soort geen aparte sporenaren vormt, maar dat de sporen zich tussen de bladeren in het bovenste kwart van de stengel bevinden. Deze ontwikkelen zich in de zomer en het begin van de herfst. De stoffijne gele sporen worden verspreid door de wind. Bij de broedknoppen worden de bovenste delen van de stengels van de planten afgestoten. Deze groeien rechtstreeks uit tot nieuwe planten. Zo zijn op de Brunssummerheide rondom de volwassen planten vele, enkele millimeters hoge exemplaren te vinden. Beide voortplantingsvormen zijn op de Brunssummerheide waar te nemen.
Dennenwolfsklauw is een soort die in diverse soorten milieus voorkomt. Deze variëren in vochtigheid en openheid. In Nederland lijkt de soort een lichte voorkeur te hebben voor een noordelijke expositie (BREMER, 2006). Op de Brunssummerheide komt Dennenwolfsklauw voor langs de bovenrand van kwelstroompjes. Hij wordt hier begeleid door soorten als Ronde zonnedauw, Trekrus, Pijpenstrootje, Moeraswolfsklauw, Zachte berk (Betula pubescens) en Geoord veenmos (Sphagnum auriculatum). De groeiplaats is op het noordwesten gericht. Een hechte humuslaag ontbreekt en de planten groeien direct op het zand, dat door capillaire werking vanuit het grondwater vrijwel voortdurend vochtig aanvoelt.
In Nederland werd Dennenwolfsklauw in de 19e eeuw met name gevonden op min of meer vochtige heidevelden. Toen kwam de soort verspreid voor in ons land, waarbij de meeste groeiplaatsen te vinden waren op de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en in Noord-Brabant. In de 20e eeuw verdwenen vele van deze groeiplaatsen. Tot 1950 is de soort bekend van 37 uurhokken. Tussen 1950 en 1981 komt Dennenwolfsklauw zeer zeldzaam en onbestendig voor in 12 uurhokken die liggen in de IJsselmeerpolders en in het Drents, Gelders en Waddendistrict (MENNEMA et al., 1985). De soort wordt het meest aangetroffen in open naaldbossen (WEEDA et al., 1985). Af en toe duikt hij op andere standplaatsen op, zoals in zandafgravingen, in heischrale graslanden of in zich ontwikkelende dopheivegetaties (BREMER, 2006, VAN DER MEIJDEN, 2005). Zo is de soort recent een aantal keren opgedoken in Oost-Groningen en in Drenthe (BREMER, 2006). Bestendige groeiplaatsen zijn echter uitermate schaars. Op dit moment zijn in Nederland nog 24 groeiplaatsen bekend, met name in de provincies Groningen en Drenthe en in de Noordoostpolder, maar ook op andere plaatsen, zoals in Zeeland en op de Waddeneilanden (BREMER, 2006). De soort lijkt zich echter recent uit te breiden (BREMER, 2006, VAN DER MEIJDEN, 2005). Toch behoort Dennenwolfsklauw nog steeds tot de zeldzaamste planten van ons land. Op de Rode lijst staat hij te boek als een ernstig bedreigde soort en laat de soort een negatieve trend zien (VAN DER MEIJDEN et al., 2000). De Dennenwolfsklauw is bovendien opgenomen als bijlage IV soort in de Habitatrichtlijn en is dus van belang bij het beoordelen van ruimtelijke plannen voor gebieden waar hij voorkomt. In Limburg is hij alleen op de Brunssummerheide te vinden. De eerste vondst van de Brunssummerheide dateert uit 1996, toen één zeer jong exemplaar aan de rand van een vochtige heide met zeer veel Moeraswolfsklauw werd aangetroffen (DIRKSE, 1997).
In België is het een zeer zeldzame soort in de Ardennen en een zeldzame soort in de Kempen (LAMBIMON, 1998). Ook in aangrenzend Duitsland is het een zeldzame verschijning met slechts enkele groeiplaatsen in de Eifel (HAEUPLER, 2003). Op de Teverenerheide komt hij niet voor.