De Kermeter is een heuvelrug die grofweg tussen de stuwmeren van de Rur en de Urft is gelegen. Het is een heuvelrug met een maximale hoogte van 522 meter. Vanuit de zuid- of oostzijde bezien, is hij nauwelijks verheven boven de omgeving. Als men de Kermeter echter uit noordelijke richting door het dal van de Rur nadert, dan lijkt het een heuse bergrug. Enkele toppen dragen opmerkelijke namen als Verbrannter Berg (Verbrande berg), Wildbretthügel (Wildbraatheuvel) en Hirschley (Hertenrots). Het gebied heeft een oppervlakte van 3.555 hectare. De bodem bestaat uit zure Grauwacken. Loofbossen maken 58% van het oppervlak van de Kermeter uit. De naaldbossen zijn grotendeels aangeplant na de verwoestingen uit de oorlogsjaren. Deze bossen moeten voortdurend bijgehouden worden, anders zullen ze binnen korte tijd door schorskevers (Scolytidae) bevallen worden, hetgeen nu al op veel plekken te zien is. Daarom wordt er ook nog geruime tijd doorgewerkt en worden de naaldbossen geveld en geleidelijk omgevormd in beukenbossen. Dit heeft als belangrijkste reden dat als de bossen vanzelf zouden verdwijnen er veel bodemerosie zou optreden. Anno 2007 zijn op de Kermeter op ongeveer 28% van het oppervlak uit vrijwel natuurlijke beukenbossen te vinden. In 1993 werd de Kermeter tot één van de eerste beukenbosreservaten van Duitsland aangewezen. Er zijn twee zogenaamde “Naturwaldzellen” te vinden, waar sinds 1970 geen ingreep van de mens meer plaats heeft gehad. Dit zijn het Schäferheld en de Wiegelskammer. In totaal zijn op de Kermeter 43 bedreigde soorten planten te vinden. Aan de rand van de Kermeter groeien allerlei bijzondere warmteminnende plantensoorten. Deze groeien op rotsen langs het stuwmeer van de Urft en op de zonnige steile hellingen elders. Hier bestaat de struiklaag uit Wilde dwergmispel (Cotoneaster integerrimus) en Europees krentenboompje (Amelanchier ovalis). Ook groeien hier Wintereikenbossen met veel havikskruiden (Hieracio-Quercetum petraeae) waarin Grote graslelie (Anthericum liliago) een karakteristieke soort vormt. Hier vinden we ook de Elsbes (Sorbus torminalis), Wollige sneeuwbal (Viburnum lantana), Festuca questfalica en Duitse hondstong (Cynoglossum germanicum). Ook komt aan de rand van de bossen Steenanjer (Dianthus deltoides) voor. Op enkele rotspunten komen wilde Jeneverbessen (Juniperus communis) voor. Op open rotsen langs wegen en langs de oever van het stuwmeer van de Urft groeit Torenkruid (Arabis glabra).
Een op het noorden gerichte rots aan de zuidkant van het stuwmeer van de Rur is de enige vindplaats van de Dennenwolfsklauw (Huperzia selago) in de Rureifel. Bijzonder is ook het voorkomen van Kalkzwenkgras (Festuca pallens) op een zonnige rots.
Op noordelijk gerichte steile hellingen liggen open ravijnbossen met onder meer Tongvaren (Phylites scolopendrion) en Stijve naaldvaren (Polystichum aculeatum). In beekdalen met een elzen-essenbos groeit onder meer Klein glidkruid (Scutellaria minor) en Hangende zegge (Carex pendula). In de beekdalen groeien ook extensieve graslanden met Gewone vleugeltjesbloem (Polygala vulgaris).
De rotsen langs de oever van het stuwmeer van de Urft die vroeger als doel gebruikt werden bij de schietoefeningen zijn nu nog steeds grotendeels vrij van vegetatie en vormen het leefgebied van de Muurhagedis (Podarcis muralis). In de oude beukenbossen met natuurlijke verjonging leeft de Wilde kat (Felis sylvestris). In 1955 werden Moeflons (Ovis ammon musimon) uitgezet, die nog steeds hier leven. Ze zitten vooral aan de oostkant van de Kermeter.