De kerstboom, een spar of den, vertegenwoordigde reeds bij de Germaanse stammen de geheimzinnige kracht van de natuur. Deze naaldbomen bleven, net als onder meer de Hulst (Ilex aquifolium), altijd groen. Ook andere volken vereerden in de Oudheid reeds de naaldboom. Er bestaat een afbeelding uit 1400 voor Christus waarop de Egyptische godin Noet onder een naaldboom goede gaven aan de armen uitdeelt.
De Christelijke kerk zag in de den of spar de boom uit het Paradijs waaruit Eva de appel plukte, die de nazaten van haar en Adam zoveel ongeluk bracht. De kerstballen die wij tegenwoordig in onze kerstboom hangen, wijzen hier nog op. De piek bovenop de boom symboliseert de ster die de herders en de Drie Koningen de weg naar Bethlehem wees toen Jezus geboren was.
Het gebruik om een spar of den als kerstboom in huis te halen ontstond in de 16e eeuw in de Elzas en Duitsland. Maarten Luther verklaarde de boom tot symbool van de geboorte van Jezus en tot symbool van het Licht bij de Protestanten. Tot het eind van de 19e eeuw stond er alleen een kerstboom in de kerken, daarna werd het ook gebruikelijk hem in de huiskamer te zetten. In Nederland werd deze traditie ingevoerd door Duitse immigranten. Sindsdien wordt de boom ook met allerlei voorwerpen versierd. Toen in 1830 paraffine werd uitgevonden kon men gaan beschikken over goedkopere kaarsen en vanaf toen begon men de boom met kaarsen te versieren. Deze werden eerst met een naald en was vastgezet op de takken, maar vanaf 1878 kwamen de eerste kaarsenhouders in zwang. Deze waren meestal versierd met een eronder hangende figuur of kerstbol die het geheel in evenwicht moest houden. In de 19e eeuw werd de boom vooral versierd met eetbare zaken als vruchten, noten en gebak, een inmiddels alweer verdwenen gebruik. In de Biedermeiertijd (1815-1848) werden de eerste glazen kerstbollen geïntroduceerd. Dit waren zware glazen ballen uit dik, gekleurd glas. Ze werden met name in het Thüringer Wald geproduceerd. Ook werden er losse plaatjes op kerstballen uit melkglas geplakt. Later werden de kerstballen met dik glas vervangen door ballen met dunne wanden. Aan het eind van de 19e eeuw werden allerlei andere glazen voorwerpen in de boom gehangen. Hierbij hoorden bloemen, vogels, huisjes, bomen, engelen en kerstmannen. Iets eerder al kwam kerstboomversiering uit allerlei verschillende materialen in zwang. Katoenen watten, papier, karton, tin en lametta werden gebruikt. Dit ging door tot 1873. Aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw werd kerstversiering uit katoenen watten heel populair. Sleeën, sneeuwkinderen, sneeuwmannen, meisjes, sneeuwballen, wattenfruit, Nicolazen, engelen en allerlei andere figuren werden uit watten geperst of gemaakt. De buitenkant van de figuurtjes werd met lijm besmeerd en vervolgens bestrooid met glaspoeder en glimmer. Ook werden er glimmende plakkertjes op geplakt. Met crèpe-papier en karton werden de atributen van de figuren gemaakt. In de jaren 1920 kwam ook het gebruik van porseleinen hoofdjes bij de figuren in zwang. In de jaren rond 1870 werd kerstversiering uit duur papier gemaakt. Dit werd geperst, gestanst en samengevoegd. De figuurtjes werden dan met gelatineverf ingesmeerd en verzilverd of verguld om ze het aanzien van blik te geven.
Uit Dresden kwam de zogenaamde “Dresdner Pappe”, dit was kerstboomversiering uit papier. Ze bestond uit dieren en voertuigen als fietsen, zeilboten en locomotieven. Verder hing men lekkernijen of hazelnoten in bont papier verpakt in de boom. Los of in pakketjes. Tinnen kerstversiering met ornamentale figuren werd met doorzichtig verf besmeerd om het te laten glanzen.
Ook de traditie van het geven van geschenken met kerst gaat terug tot Maarten Luther. Hij wilde van het Roomse Sinterklaasfeest af en verplaatste het weldoen naar Kerstmis.