Schubwortels zijn vlezige, overblijvende planten met een ondergrondse, horizontale, vaak vertakte wortelstok welke dicht bezet is met kruisgewijs staande, hartvormige, bleke en holle schubben. Hieraan dankt het geslacht ook zijn naam.
Het geslacht Schubwortel (Lathraea) vormt een schakel tussen de Helmkruidfamilie (Scrophulariaceae) en de Bremraapfamilie (Orobanchaceae). Schubwortels hebben geen bladgroen en kennen een volledig parasitaire levenswijze. Bij hun gastheren boren ze de houtvaten aan. Hun gastheren zijn houtige gewassen en door de houtvaten wordt doorgaans alleen water getransporteerd, maar in het vroege voorjaar is de sapstroom in de houtvaten ook rijk aan koolhydraten. Door hiervan gebruik te maken kan de parasiet zijn hele groei en bloei in het voorjaar voltooien.
Als gastheren gebruikt de Bleke schubwortel diverse vroegbloeiende loofbomen en struiken, voornamelijk Katjesdragers en Essen (Fraxinus excelsior). De schubben op de wortel zijn voorzien van klierharen welke vermoedelijk een rol spelen bij het opvoeren van de zuigkracht die de plant in het voorjaar op de vaten van zijn gastheer uitoefent. De bloemen hebben een klokvormige kelk met vrij korte driehoekige tanden. De meeldraden zijn in de bovenste helft van de kroonbuis ingeplant en de langste twee steken buiten de kroon uit. De zaden bezitten een oliehoudend gezwel en worden door mieren verspreid.
Bleke schubwortel is een lage, bleek roze plant met een eenzijdige tros van knikkende bloemen. De buisvormige kroon steekt ietwat uit de buikige, kort beklierde kelk naar voren. Soms komt de bloeiwijze niet boven de grond, dan bloeit de plant ondergronds met kleistogame bloemen. Na de bloei valt de stengel vaak om. De vruchten bevatten talrijke bolronde zaden, die ongeveer een millimeter in middellijn meten.
Bleke schubwortel komt voor in Midden- en West- Europa en in enkele delen van Zuidwest- Azië. Als gebergteplant mijdt hij de laagvlakte. Hij groeit in bossen op losse, vochtige, voedselrijke, meestal kalkhoudende, zandige tot lemige grond, vooral aan de voet van hellingen en op de aangrenzende beekafzettingen.