Libellen in Nederlands-Limburg.
In Limburg zijn in de loop der tijd in totaal 66 soorten libellen waargenomen. Hiervan zijn zeven soorten inmiddels uitgestorven en van een soort zijn enkel zwervende dieren gevonden, zonder dat ze een vaste populatie hebben gevormd.
Uitgestorven soorten.
Tot de uitgestorven soorten behoren zeven soorten. Dit waren de Mercuurwaterjuffer (Coenagrion mercuriale) die in 1903 voor het laatst in Plasmolen werd waargenomen. De Mercuurwaterjuffer leeft in kleinschalige kwelbeken met een sliblaag op de bodem waarin Kleine watereppe (Berula erecta) groeit. Deze plantensoort is van groot belang voor de soort.
De tweede Limburgse soort die inmiddels verdwenen is leefde eveneens bij Plasmolen. Dit was de Dwergjuffer (Nehalennia speciosa) die in het kalkmoeras bij het Koningsven leefde. Hier stierf ze uit nadat het Koningsven in 1912 gedempt werd.
De derde soort stierf vrij recent uit, dit was de Noordse winterjuffer (Sympecma paedisca) die in 1960 voor het laatst bij Bleijenbeek gezien werd. Bij Bleijenbeek leefde vroeger een groot aantal libellen, waardoor er ook veel verzameld werd. De soort had veel te lijden van de wareme zomers in de jaren 70 van de vorige eeuw.
In 1982 verdween de Speerwaterjuffer (Coenagrion hastulatum) uit de Rouwkuilen. In 1978 verdween de Groene glazenmaker (Aeshna viridis) uit de Castenraayse vennen. Deze soort leefde ook lange tijd in de Peel. Daar is zijn favouriete verblijfplaats, de Krabbenscheer (Stratiotes azoides) inmiddels helemaal verdwenen en daarmee ook de libel. Het verblijven op Krabbenscheer is trouwens typisch Nederlands verschijnsel. In het buitenland is de binding aan deze plant veel minder. In Nederland zit de Groene glazenmaker nog onder meer in de Wieden en de Weerribben. De Noordse glazenmaker (Aeschna subartica) werd ook voor het laatst bij Bleijenbeek waargenomen, deze soort verdween in 1955. Ze is herkenbaar aan de gele vlekken achter de ogen.
Zwervers.
Er zijn twee soorten die alleen zwervend, dus zonder vaste populatie, zijn waargenomen:
De Sierlijke witsnuitlibel (Leucorrhinia caudalis) verdween in 1905 uit Plasmolen. In 2010 werd deze soort in de Weerribben herontdekt. Daar zaten toen uitsluipende exemplaren en larves. De Zuidelijke heidelibel (Sympetrum meridionale) deed in 2006 een invasie in Nederland. Uit dat jaar stammen dan ook de eerste waarnemingen uit Limburg. Deze soort werd toen gezien bij Sittard, in het Blankwater en in het Zwartwater. Zwervende exemplaren zijn herkenbaar aan de rode mijten die zich in de vleugeladers hebben vastgebeten. Deze mijten komen namelijk enkel in Zuid-Europa voor.
Waarom is Limburg de soortenrijkste libellenprovincie van Nederland?
Limburg is de soortenrijkste libellenprovincie van Nederland, hoewel Overijssel slecht een soort minder heeft. Dit heeft drie redenen:
1. Limburg kent zoveel soorten door de grote variatie in leefgebieden en watertypen.
2. Enkele typen leefgebied komen in Nederland enkel in Limburg voor.
3. Limburg ligt relatief zuidelijk, waardoor nieuwkomers deze provincie vaak als eerste of in ieder geval snel bereiken.
In kleine beschaduwde poelen leeft vaak alleen de Blauwe glazenmaker (Aeshna cyanea). Deze kan er wel in grote aantallen voorkomen.
In de hoogveenvegetaties in de Peel leven de Venwitsnuitlibel (Leucorrhinia dubia) en de Noordse witsnuitlibel (Sympecma paedisca).
In de laagveenvegetaties leven Vroege glazenmaker (Aeshna isoceles), Gevlekte glanslibel (Somatochlora flavomaculata) en Gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis).
Exclusief Limburgse soorten:
Enkele soorten libellen komen in Nederland enkel in Limburg voor :
De Gewone bronlibel (Cordulegaster boltonii) is voor Nederland bijna beperkt tot Limburg.
De Gaffellibel (Ophiogomphus caecilia) komt in Nederland enkel in Limburg voor. Hier heeft ze drie populaties.
De Kleine tanglibel (Onychogomphus forcipatus) heeft alleen in Limburg een populatie. In de Roer worden echter jaarlijks hooguit enkele exemplaren gezien.
De Hoogveenglanslibel (Somatochlora arctica) was lange tijd alleen uit de Brunssummerheide bekend. Pas sinds enkele jaren zijn er ook populaties bekend uit Overijssel en Drenthe.
De Gevlekte glanslibel (Somatochlora flavomaculata) leeft op meerdere plekken in Limburg, onder meer rondom Roermond en in het Ringselven. Ze heeft vlekken aan de zijkant van het achterlijf, die vooral bij het vrouwtje, dat een verborgen levenswijze heeft, opvallen. Deze soort leeft in verlandingssituaties en moerassige situaties. De larven verblijven tussen de waterplanten.
Nieuwkomers.
De Vuurlibel (Crocothemis erythraea) verscheen voor het eerst in Limburg. Het vrouwtje heeft een witte streep tussen de vleugels. In 1993 werd in Zeeland een populatie ontdekt. Deze poel is echter in datzelfde jaar gedempt. In 1994 werd de eerste populatie met voortplanting in Limburg ontdekt, om precies te zijn in een plas in de Doort. Deze populatie zit er nog steeds. Boven de grote rivieren komt de Vuurlibel ook voor, maar hier betreft het enkel zwervers. In Limburg, Noord-Brabant en Zeeland komt ook regelmatig voortplanting voor. De Vuurlibel gaat bij zeer warm weer, net als veel andere zuidelijke soorten overigens, in de zogenaamde obeliskhouding zitten. Daarbij strekken de dieren hun achterlijf in de lucht, gericht op de zon.
De Zwervende heidelibel (Sympetrum fonscolombii) vormt soms invasies uit Zuid-Europa. Deze soort heeft ogen die aan de onderzijde lichtblauw zijn. Bij Sint-Odiliënberg en Ohé en Laak zijn wel vaste populaties te vinden.
De Zuidelijke oeverlibel (Orthetrum brunneum), herkenbaar aan de witte snuit leeft vooral in groeves. De grootste populatie leeft in het Rooth. Deze soort leeft in zeer ondiepe, stromende wateren die snel opwarmen. Door het stromende karakter bevatten ze echter ook voldoende zuurstof. Naast in Limburg, heeft deze soort ook een populatie in een steengroeve bij Winterswijk. De Zuidelijke oeverlibel leeft vaak samen met de Tengere grasjuffer (Ishnura pumilio).
De Beekoeverlibel (Orthetrum coerulescens) heeft in tegenstelling tot de Zuidelijke oeverlibel (Orthetrum brunneum) een bruine snoet.
De Zuidelijke glazenmaker (Aeshna affinis) is herkenbaar aan de meer opvallende blauwe ogen. Dit onderscheidt hem van de Paardenbijter (Aeshna mixta). De Zuidelijke glazenmaker werd in 2005 voor het eerst in de Doort voortplantend waargenomen. De soort leeft in verlandingsvegetaties waarin bijna geen water te zien is.
De Zuidelijke keizerlibel (Anax parthenope) leeft met name in de Limburgse groeves. Ze wordt jaarlijks in de ENCI-groeve en in groeve het Rooth gezien. Deze soort werd voor de eerste keer in Nederland uit Limburg gemeld. Ook bij de Asseltse plassen worden uitsluipers gezien. Het verschil met de Gewone keizerlibel (Anax imperator) is vooral het paarsige borststuk.
De Zuidelijke heidelibel (Sympetrum meridionale) is vanaf 2006 in Limburg gezien, onder meer in het Blankwater, als zwerver. Langs de kust komen wel voortplantende situaties voor.
De Sierlijke witsnuitlibel (Leucorrhinia caudalis) is eenmalig in 2005 in de ENCI-groeve gezien nadat ze 100 jaar uit Nederland verdwenen was. In de Belgische Lindevallei leeft een populatie. Ook in de Weerribben is de soort weer terug.
In 2003 werd de Gaffelwaterjuffer (Coenagrion scitulum) als nieuwe Nederlandse soort ontdekt. Deze soort werd in 2003 voor het eerst in groeve Wambach bij Tegelen gezien. In 2010 was bij Cotessen een behoorlijke populatie in een behoorlijke populatie aanwezig. Opvallend is de grote hoeveelheid zwart op het achterlijf en de pterostigma die langer dan breed is.