Roggelelie (Lilium bulbiferum ssp. croceum).
De Roggelelie was vroeger een akkeronkruid, maar is door de steeds verdere intensivering van de landbouw uit de akkers verdwenen. Gelukkig is ze vroeger overgeplant naar boerentuintjes waar de planten nog altijd bloeien. Mogelijk kan ze vanuit deze tuinen ooit weer terugkeren naar de Limburgse akkers.
Beschrijving van de soort.
Roggelelie (Lilium bulbiferum ssp. croceum) is een 30 tot 90 centimeter hoge plant met een eivormige, tot vijf centimeter brede, naakte bol met talrijke witte, dakpansgewijs liggende, niet dicht aaneensluitende bolschubben of bolrokken, die elk een aantal jaren meegaan. Deze bol dient om de voor deze soort ongunstige vegetatieperiode te overleven. Het ondergrondse stengeldeel boven de bol vormt zijdelingse stengelwortels en broedbollen. Bovengronds draagt de stengel een groot aantal verspreid staande bladeren. Deze zijn donkergroen, lancetvormig en ongeveer een centimeter breed. In tegenstelling tot de Oranjelelie (Lilium bulbiferum ssp. bulbiferum) uit de Alpen dragen de bladeren geen broedbolletjes in de bladoksels. De bloeitijd is in het begin van de zomer, omstreeks half juni tot half juli. De bloemen zijn klokvormig en staan rechtop in een meestal gering aantal, meestal minder dan vijf, in een tros bijeen. De bloemdekbladeren zijn langwerpig en aan de top vaak kapvormig en naar buiten gebogen. Ze bereiken een lengte van vijf tot zeven centimeter en zijn oranjegeel tot oranje van kleur. Dit is anders dan de Oranjelelie die vaak enigszins rood van kleur is. Aan de binnenkant zijn ze donker gevlekt met bruine, behaarde lengtestreepjes. De versmalde voet vertoont groeven, waarin nectar wordt afgescheiden. De binnenste drie bloemdekbladeren zijn breder dan de buitenste drie. De meeldraden staan aan de voet van de bloemdekbladeren en hebben steenrode helmknoppen. Stijl en stempel steken hier bovenuit. Opvallend is dat de bloemen reukloos zijn, een uitzondering onder de lelie-achtigen. Na de bloei valt het bloemdek af. Zaad worden in onze omgeving slechts zelden gevormd, vaak vermeerdert de plant zich met broedbollen.
Biotoop.
Van oorsprong groeide in de Alpen en in andere berggebieden in Midden-Europa. Hier staat ze op droge hellingen en stenige hellingen. Vaak in gezelschap van xerofiele (droogteminnende) en thermofiele (warmteminnende) soorten. Roggelelie in de steppes van zuidoost-Europa. In Noord-Duitsland en Oost-Nederland komt ze ook in het laagland voor. Waarschijnlijk is ze in het Neolithicum met de eerste akkerbouwers vanuit de steppegebieden naar onze streken gekomen.
Een akkerplant.
Roggelelie groeide vroeger in graanakkers, met name in rogge-akkers. Het voorkomen in winterrogge-akkers op de essen langs de randen van de Drentse beekdalen is te verklaren uit het feit dat deze akkers vaak niet meer dan een decimeter diep werden geploegd. De bol van Roggelelie bevindt zich namelijk op een diepte van minstens vijftien centimeter en bleef dus gespaard. Wel werden de broedbollen van de ondergrondse stengelvoet losgemaakt en door het ploegen verder verspreid. Als er dan ook nog een jaar braak volgde konden de bolletjes zich voldoende terugtrekken in de bodem om daar uit te groeien tot grotere bollen die ook tot bloeien in staat zijn.
In Karinthië groeide Roggelelie begin vorige eeuw zo massaal in graanakkers dat ze de klaprozen verdrong. Ze kwam in Nederland onder meer voor op en langs de Hondsrug in Noordoost-Drenthe, in Twente en Salland, aan de zuidoostelijke Veluwezoom en in het noordoostelijke deel van Zuid-Limburg. Ze groeide in de jaren 70 van de vorige eeuw nog in rogge-akkers bij Doenrade. In haar oorspronkelijke biotoop, de akker, komt ze nog voor bij het gehucht Govelin bij Hitzacker langs de Elbe in het noordoosten van Niedersachen in Duitsland. Hier bevindt zich een grote populatie Roggelelies met enkele honderden exemplaren. Er is ook een extra wandelpad langs de plekken met Roggelelies. Meer info op www.lilienpfad.de. In het midden van de jaren tachtig van de vorige eeuw dook ze op langs het spoor bij Spaubeek.
Overleven in tuinen.
De oorspronkelijke verspreiding is gereconstrueerd door te kijken naar tuinen waarin Roggelelie is geplant. Vroeger werd juist gedacht dat het andersom was, dat de wilde planten ontsnapt waren uit tuinen. De planten werden vanwege hun mooie bloemen in boerentuintjes geplant. Tijdens het wieden van onkruid kwamen ook wel eens broedbolletjes op de mesthoop terecht. Als ze dit overleefden en de mest weer op de akkers werd gegooid, konden ze via een omweg toch weer in de akkers terecht komen.
In het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw groeide Roggelelie nog in tuinen in Wintraak. Hier bleek de soort al meer dan vijftig jaar te groeien. Ook in tuinen in Beek was de soort toen aanwezig. Het betreft hier waarschijnlijk nog oorspronkelijk wilde planten. Het is misschien mogelijk deze planten ooit weer een plekje te geven in de Limburgse akkers.
En ook in een kalkgrasland.
In 1982 dook de soort op in een kalkgrasland op de Sint-Pietersberg (De Natuurgids, 1996, nr. 3). Het is niet duidelijk of deze standplaats van natuurlijke oorsprong is. Jaarlijks bloeien hier twee tot drie planten. Deze plek komt wel enigszins overeen met haar oorspronkelijke standplaats. Van oorsprong is Roggelelie namelijk een zoomplant die een bodem prefereert waarin nooit water blijft staan, maar die in het groeiseizoen ook niet uitdroogt. In het eerste geval verrotten de niet door een omhulsel beschermde bollen, in het tweede geval verdorren de stengelwortels. Daardoor staat Roggelelie graag op een bodem die uit löss of zand bestaat en dus goed water doorlaat. Bovendien moet er een ander gewas zijn dat de bodem bedekt om uitdroging van de bodem te verhinderen.
Roggelelie in de kunst
Aangezien Roggelelie de enige van nature in Nederland voorkomende lelie was is ze vaak afgebeeld op schilderijen uit de noordelijke en de zuidelijke Nederlanden. Regelmatig staat ze afgebeeld op schilderijen uit de 16e eeuw, maar ze is zelfs te zien op een schilderij uit 1473. Ook in oude kruidboeken uit de 16e eeuw duikt ze op. Hierin wordt ze „goldt gilg“ genoemd. Vroeger was het ook een geliefde tuinplant. Tot 1950 was ze in de handel verkrijgbaar. Daarna werd ze verdrongen door allerlei andere soorten gekweekte lelies.
Oranjelelie
De Oranjelelie (Lilium bulbiferum ssp. bulbiferum) is nauw verwant aan de Roggelelie. Het belangrijkste verschil is de aanwezigheid van broedbolletjes (bulbillen) in de bladoksels bij de Oranjelelie. Verder is de bloemkleur anders, deze is meer vuurrood en donkerder gevlekt dan de oranje bloemen van de Roggelelie. In het midden is de kleur lichter. Oranjelelie komt voor in de Alpen en andere middengebergten in Midden- en Zuid-Europa. Ze groeit vaak op vochtige, voedselrijke leembodems.