Grote wolfsklauw is een meerjarige wolfsklauwachtige die soms tot vier meter lange uitlopers kan vormen. Op regelmatige afstanden vormen deze uitlopers wortels, waarmee de plant zich vasthecht. Uit zijstengels ontwikkelen zich twee gegaffelde sporenaren, die in de loop van de zomer uitgroeien en rijpen. Deze kunnen samen met de zijstengels circa vijf tot vijftien centimeter hoog worden (VAN DER MEIJDEN, 2005). De Grote wolfsklauw is herkenbaar aan de bladeren die een dunne glashaar dragen. Hierdoor krijgt hij een enigszins wollig uiterlijk en onderscheidt hij zich van de sterk gelijkende Stekende wolfsklauw (Lycopodium annotinum), welke overigens in Limburg niet voorkomt.
De naam Lycopodium wijst erop dat einden van de bladstengels eruit zouden zien als de poten van wolven. De plant bevat een alkaloïde met een verlammende werking. Het sporenpoeder werd in de pharmacie vaak gebruikt om er pillen of wondpoeder van te maken. Ook gebruikten fotografen de olierijke en dus licht ontvlambare sporen als flitspoeder. Daarnaast werd er wol mee geverfd.
Grote wolfsklauw groeit in Nederland met name op beschutte, meestal licht beschaduwde plekken op matig droge, zeer voedselarme en kalkarme zandgrond. Deze mag niet te nat, maar zeker ook niet te droog worden. Vaak groeit de soort op enigszins gestoorde plekken, aan zandwallen of in grindgroeven. Ook is hij regelmatig te vinden in heidevelden of in ijle dennenbossen (WEEDA et al., 1985).
Deze wolfsklauwachtige groeit vaak samen met Struikheide (Calluna vulgaris) en Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus).Op de Brunssummerheide groeit de Grote wolfsklauw in een gebied dat begroeid is met Pijpenstrootje, Struikhei, Pitrus (Juncus effusus) en dichte opslag van vrij jonge Grove dennen [figuur 4]. Ook zijn er diverse soorten mossen te vinden zoals Gewoon haarmos (Polytrichum commune), Rood viltmos (Aulacomnium palustre), Groot laddermos (Pseudoscleropodium purum) en Gewoon klauwtjesmos (Hypnum cupressiforme). Opvallend is dat er vooral kleine rechtopstaande stengels te vinden zijn en dat in 2005 slechts twee groepjes planten sporenaren vormden. Bij enkele groepjes werden ook uitlopers aangetroffen. Deze hadden een lengte van circa 15 tot 40 centimeter.
In Nederland was het vroeger een vrij gewone soort van heidegebieden, vooral in het noordoosten en het midden van het land. In de loop van de 20e eeuw nam de soort sterk af (WEEDA et al., 1985). Ook nu neemt hij nog steeds af en is alleen aanwezig in het Pleistoceen district (VAN DER MEIJDEN, 2005). In Limburg is de soort verspreid te vinden op een beperkt aantal plekken die met name in Midden- en Noord- Limburg liggen. Hiertoe behoren de Beegderheide, de Groote Peel, de Mariapeel en de omgeving van Stramproy, Venlo en Belfeld. De meest dichtbij Brunssum gelegen groeiplaats bevindt zich nabij Koningsbosch.
Grote wolfsklauw groeit in het buitenland langs randen van wegen, langs bosranden en in open bossen (OBERDORFER, 1994). In de Duitse Eifel komt hij voor langs randen van boswegen en wordt hier vergezeld door onder meer Struikhei, Bochtige smele (Deschampsia flexuosa) en Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus). Hij groeit hier op een leemhoudende rotsondergrond. Verder groeit hij hier in schaduwrijke bossen met Fijnspar (Picea abies) die arm zijn aan ondergroei. In de Baltische Staten kan hij worden aangetroffen op de bodem van open bossen met Grove den op zandbodems, een situatie zoals de huidige groeiplek op de Brunssummerheide er over circa 20 jaar kan uitzien, indien de Grove dennen verder uitgroeien. In aangrenzend België is de soort te vinden in de Kempen en in de Ardennen. Daar is het een zeldzame verschijning (LAMBIMON, 1998). In aangrenzend Duitsland is de soort te vinden in drie kilometerhokken die grenzen aan de Brunssummerheide, onder meer op de Teverener Heide (HAEUPLER, 2003).