In het zuidwesten van de Eifel vinden we de zogenaamde „Maare“. Dit zijn ronde of ovale meertjes die ontstaan zijn door vulkanische activiteiten. Het woord „Maar“ komt van het Latijnse „mare“, dat zee betekent. De naam “Maar” stamt uit het dialect in de omgeving van Daun. Deze naam werd voor het eerst gebruikt door geoloog Johannes Steininger (1794-1878) uit Trier. Sindsdien is het een internationaal vakbegrip geworden.
In totaal zijn er tachtig van zulke Maare, waarvan er acht met water zijn gevuld. Dit zijn het Gemünder Maar, het Holzmaar, het Immerather Maar, het Meerfelder Maar, het Pulvermaar, het Ulmener Maar, het Schalkenmehrer Maar en het Weinfelder of Totenmaar. Maar vaak worden ook de droge of met moeras of hoogveen gevulde vulkaanische resten tot de Maare gerekend. Hiertoe behoren onder meer het Strohner Maar, het Dürres Maar en het Mürmesmaar.
Maare zijn geen kratermeren, zoals veel mensen denken. Alexander von Humbolt, de bekende 19e eeuwse geoloog en natuurwetenschapper, beschreef ze in zijn boek Kosmos (1858) als volgt: „Maare zijn kratervormige instortingen in niet vulkanisch gesteente, welke omgeven worden door niet al te hoge randen die door hun zelf zijn gevormd“. De maarkrater of trechter is ontstaan door heftige gaserupties. Hiermee onderscheidt hij zich van andere vulkanische holle vormen, zoals Calderas. Calderas zijn het gevolg van het instorten van de aardkorst boven een lege magmahaard. Een goed voorbeeld hiervan is de Laacher See.
Een Maar is een negatieve vulkaanvorm in een niet-vulkanische ondergrond. Dit wil dus zeggen dat het een verdieping is, terwijl een vulkaan een positieve vulkanische vorm- een berg vormt die boven het landschap uitsteekt. Vaak liggen rondom het Maar tufsteenbergen. Vaak worden alleen de vulkanische trechters die met water zijn gevuld Maar genoemd, dit is echter onjuist.
Pas recent ontdekte men dat de Maare niet door het exploderen van vulkanische gassen zijn ontstaan, maar door waterdampexplosies. Dit kan al veroorzaakt worden als gloeiend heet vloeibaar magma in contact komt met naar beneden sijpelend oppervlaktewater. Als water en magma met elkaar in contact komen, ontwikkelt zich gloeiend hete waterdamp.
De druk hiervan scheurt het bovenliggend Devonische gesteente uiteen en perst het met grote kracht omhoog. Hierbij ontstaat een groot gat, waaruit het gesteente omhoog wordt geslingerd. Of hierbij een klein gat of een echt Maar ontstaat, hangt enerzijds af van de hoeveelheid water die met het magma in contact komt en anderzijds van de diepte waarop water en magma op elkaar stoten. Als kleine beekjes of waterstromen na een regenbui op een diepte van 30 tot 100 meter op het magma stoten, ontstaan openingen van hoogstens enkele honderden meters doorsnede. Het volume van de ringwal die uit uitgeworpen gesteente bestaat, is ongeveer even groot als de inhoud van het Maar. Tot dit type Maar behoren in de Eifel onder meer het Gemünder Maar, het Weinfelder Maar, Het Ulmener Maar, het Holzmaar, het Dürres Maar en het kleinste Maar in de Eifel, het Hitsche bij Gillenfeld, dat slechts 60 meter in doorsnede heeft en als kleine inzinking in het weiland te zien is.
Als grote hoeveelheden water, afkomstig van zeer waterrijke beken, in contact komen met het magma, volgen veel heftigere explosies op een diepte van 300 tot 500 meter diepte. Hierbij wordt het gesteente reeds in de diepte verpulvert en pas dan door spleten omhoog geperst. Daar wordt het door scheuren uitgeworpen en kilometers ver over het oppervlak verdeeld. Deze nu holle explosiekamer stort vaak in. Deze ketels ontstaan dus niet alleen door explosies, maar ook door instorting en verdieping van het oppervlak. Het volume van deze Maare is dus duidelijk groter dan van het uitgeworpen gesteente. Een goed voorbeeld hiervan is het Meerfelder Maar met een oppervlakte van 1,5 bij 1,2 kilometer. Het is een van de grootste Maare in de Eifel. Twee andere voorbeelden zijn het westelijke Schalkenmehrer Maar met een oppervlak van 1,3 bij 1 kilometer en de Dreiser Weiher met een oppervlak van 1,35 bij 1,2 kilometer.
In enkele gevallen ontstond een Maar door één enkele explosie, maar meestal eerder door een hele serie van explosies. Toch is het karakter van de Maare als explosiekrater slechts bij enkele Maare herkenbaar, bijvoorbeeld bij het Gemünder Maar en het Weinfelder Maar.
Na de uitbraak verzamelde zich in de maarkrater relatief snel het grondwater en ontstonden er kleine meertjes. Vermoedelijk zagen de Maare kort na hun ontstaan uit zoals de huidige kleine meertjes op Ijsland of in het noorden van Finland. Wegens het koude klimaat waren ze niet dicht, maar wel soortenrijk begroeid. Toen het klimaat nog zodanig was dat de rand van het Maar niet begroeid was, spoelden sedimenten vanaf de rand naar het midden van het Maar in. Toen later de rand van de krater begroeid raakte, kon dit niet meer. Dit maakt uitspraken over de ouderdom van de meertjes mogelijk. Door het inspoelen van grond en door het dichtgroeien met planten groeiden de Maare langzaam dicht. De oever begroeiden met riet, iets verderop groeiden drijfplanten en in het midden waterlelies. Het afsterven van plantendelen zorgde voor nog meer verlanding. Enkele Maare zijn zo in de loop van honderden jaren verland en met hoogveenvegetie begroeid geraakt.
Naast het Dürres Maar, het Strohner Maar en het Mürmesmaar is ook het oostelijke Schalkenmehrer Maar een voorbeeld van een verland Maar.
Het merendeel van de kraters in de westelijke Eifel zijn echter droog. Ze zijn aan hun karakteristieke vorm in het terrein goed te herkennen. Slechts 8 van de ongeveer 80 Maare zijn met water gevuld.
De Maare liggen niet zomaar toevallig over het gebied verspreid, maar volgen een bepaald patroon dat van het zuidoosten naar het noordwesten verloopt. Vaak treden Maare in groepjes op, dit is goed herkenbaar rondom Daun en tussen Gillenfeld en Immerath.