Merkstein.
Merkstein ligt vlakbij Herzogenrath aan de Duits-Nederlandse grens. De naam is afgeleid van Merk, dit betekende grens, en stein, dat wijst op de Nivelsteiner zandsteen.
De eerste vermelding van Merkstein is in 1123 in de Annales Rodenses, de jaarboeken van abdij Rolduc. Merkstein behoorde, net als de vesting Rode, het plaatsje Kirchrath en Afden, tot het bezit van de graven van Saffenberg. Hun stamslot lag in het dal van de Ahr, maar ze hadden ook Burg Rode in Herzogenrath in bezit. Door huwelijken kwam het gebied bij het Hertogdom Limburg en na de Slag bij Woeringen (1288) bij het Hertogdom Limburg-Brabant. Het land van Herzogenrath maakte samen met Limburg, Valkenburg en Dahlem deel uit van de Landen van Overmaas (gezien vanuit de hoofdstad Brussel). Het land van Herzogenrath was verdeeld in 18 gemeentes, die destijds Banken werden genoemd. Een daarvan was de Bank Merkstein.
Door oorlogen wisselden de eigendomsverhoudingen echter voortdurend. In de 14e-15e eeuw hoorde het land van Herzogenrath bij Bourgondie, in de 15e-16e eeuw bij Habsburg en van hetmidden van de 16e tot het begin van de 18e eeuw bij Spaans Habsburg. Tussen 1713 en 1794 tenslotte hoorde het bij Oostenrijk. Op 24 september 1794 werd Merkstein door de Franse troepen bezet. Vanaf toen behoorde de Mairie Merkstein tot het Kanton Rolduc (het huidige Herzogenrath), het Arrondissement Maastricht en het Departement Nedermaas.
Bij het Congres van Wenen op 5 april 1815 werd Merkstein ingedeeld bij het Großherzogtum Niederrhein. De definitieve indeling op 1 maart 1816 deelde de gemeente in bij de Landkreis Aachen. Merkstein bestond toen uit enkele verspreid staande boerderijen en uitgestrekte bosgebieden. Ook Rimburg hoorde toen nog bij Merkstein.
In 1846 kwamen Herzogenrath en Merkstein onder een bestuur. Dit duurde tot 31 maart 1919 toen Merkstein zelfstandig werd. Merkstein ontwikkelde zich snel van agrarische kern tot snel groeiende industrieplaats. De steenkolenmijnbouw was hierin de belangrijkste factor. Voor de mijnwerkers werden honderden nieuwe woningen gebouwd.
Altes Rathaus.
Langs de Willibrordstraße, de vroegere Südstraße, staat het eerste raadhuis van de vroegere gemeente Merkstein. Het werd in 1834 gebouwd als communale volksschool. Toen in 1890 de jongens naar een nieuw gebouw verhuisden, werd het een meisjesschool. Tussen 1923 en 1949 diende het als gemeentehuis.
St. Willibrordkirche.
De kerk van Merkstein is gewijd aan Sint-Willibrord. Willibrord leefde van 658-739. Er stond eerst een houten kerk, gebouwd rond 701, die echter in 1135 te klein en te bouwvallig geworden was. De nieuwe kerk werd opgetrokken uit Nievelsteiner zandsteen. Het onderste gedeelte van de toren stamt nog van deze kerk. In 1123 wordt de St. Willibrorduskerk in de Annales Rodenses genoemd. In 1273 vormt Merkstein een zelfstandige parochie. De tienden kwamen destijds toe aan de Rimburg. De voormalige Romaanse kerk werd in de 16e eeuw vervangen door een laatgotische kerk. De fundamenten van de huidige kerktoren stammen hier nog van. De huidige kerk werd gebouwd tussen 1746 en 1749. Het was een kerk waarin men zich kon terugtrekken bij onraad. Hiervan getuigen nog de schietgaten in de toren. Het gotische schip werd daarbij vervangen door een barok schip. Het is een eenschepig bouwsel uit baksteen. Het hoofdaltaar stamt uit de 18e eeuw. Schilderijen van Maria en Willibrord flankeren het altaar. De communiebank stamt uit de 18e eeuw. De 17e eeuwse biechstoelen zijn versierd met bloemenkransen. Het koorgestoelte is versierd met lelies en stamt uit de 16e en 17e eeuw. Het orgel in Louis XIV-stijl stamt uit het eind van de 18e eeuw. De lokale kunstenaar Grupello (1644-1730) maakte een houten beeld van Maria met kind en een van Willibrordes met het model van een kerk in zijn lnkerhand.
Oude Pastorie.
De voormalige pastorie St. Willibrord. Deze pastorie werd in 1713 gebouwd voor pastoor Franz Wilhelm Fabritius. Rondom het fraaie huis lag een met water gevulde ronde gracht met een ophaalbrug. In 1868 werd de ophaalbrug vervangen door een stenen brug. Omdat het toen toch weer wat onveiliger was, liet pastoor Pöngens een noodklok aanbrengen die geluid kon worden bij overvallen, storm en brand. Aan weerszijden van de stenen brug werden rond 1860 twee standbeelden uit Nivelsteiner kolenzandsteen geplaatst. De twee beelden, van de hand van de steenhouwer Wings, stellen Petrus en Paulus voor. Ze zijn een geschenk van de toenmalige eigenaar van de Nivelsteiner Sandwerke, Paul Dunkel.
Chaussee.
De Geilenkircher Straße werd vanaf 1783 als brede handelsweg aangelegd door de abten van abdij Kloosterrade. Dit werd later door de Franse bezetters nog verder uitgebouwd als Chaussee. Rond 1816 werden de straten in het westelijke Rijnland met afstandsmarkeringen op houten palen uitgerust. Deze palen stonden op circa 75 meter van elkaar. In 1817 werden de houten markeringen door hardstenen markeringen vervangen. Deze halve, kwart en hele mijlpalen waren gemaakt uit blauwsteen. De mijlstenen droegen een Pruisische adelaar met een scepteren de Rijksappel. Eronder stond de afstand in mijlen (1 mijl= 7,5 kilometer). Het nulpunt lag op de markt van Aken. Langs de Geilenkircher Straße staat nog zo´n oude drie meter hoge mijlpaal.
Grube Adolf.
De Grube Adolf was een steenkolenmijn waarvan het begin van de schacht in 1899 werd gemaakt. In het jaar daarvoor had de Eschweiler Bergwerks Verein (EBV) enkele proefboringen nabij Hofstadt gedaan. Ze verkreeg een concessie voor het gebied. De ligging was gunstig door de nabijheid van de Preußische Staatsbahn Herzogenrath-Stolberg. De EBV Kocht alle akkers en weilanden bij het dorp Streiffeld. De mijn werd vernoemd naar Freiherr Adolf von Steffens, voorzitter van de raad van toezicht van de Eschweiler Bergwerks Verein (E.B.V.). Direct nadat men begonnen was met het uitgraven van de schacht, werd er ook een steenfabriek met ringoven gebouwd om de mijngebouwen en een kolonie voor de mijnwerkers te bouwen. In 1911 kon vanuit 233 meter diepte de eerste steenkool naar boven worden gehaald. Deze werd via de Wilhelmschacht van de mijn Anna in Alsdorf naar boven gehaald. De eerste schacht van de mijn Adolf zelf werd in 1913 voltooid. In juli 1913 opent een kolenwasserij bij de mijn Adolf. In 1923 kwam er een luchtschacht bij. In de jaren 1930 was de Grube Adolf de modernste mijn van Duitsland. Door de steenkolenmijnbouw, de mijn Adolf had zelf al 2500 arbeidsplaatsen, kwam er economische bloei voor de inwoners van Merkstein. De steenkool werd gebruikt voor de productie van cokes. In 1970 worden de mijnen Adolf en Anna weer met elkaar veronden en op 1 juni stopt de zelfstandigheid van de mijn Adolf. De winning van steenkool stopte in 1972. Behalve het ophaalmachinegebouw werden alle bovengrondse delen van de mijn afgebroken. Het ophaalmachinegebouw dient tegenwoordig als informatiecentrum. Binnenin is de ophaalmachine van de firma Gutehoffnungshütte uit Sterkrade in het Ruhrgebied uit 1913 nog aanwezig.Ook de steenberg ligt er nog. Deze maakt sinds 1999 onderdeel uit van het Grube Adolfpark en kan beklommen worden. De steenberg is ontstaan doordat er tientallen jaren lang met kipkarretjes overtollig materiaal uit de mijn is gestort.
Langs de Geilenkircherstraße, de Humboltstraße, de Adolfstraße en de Freiheitsstraße ligt een mijnwerkerskolonie. Deze is vanaf 1911 ontstaan. De bouwstijl van de huizen is geinspireerd op Engelse landhuizen en villa ´s. Het is, dankzij de vele groenstroken, een soort tuinstad.
Halde Adolf.
De steenberg van de steenkolenmijn Adolf ontstond vanaf het afdiepen van de schacht in 1899 tot het einde ervan in 1972. In 1971 werd de berg door de Eschweiler Bergwerksverein (EBV) op aandringen van de gemeenteraad van Merkstein met bomen beplant. De beplanting bestaat grotendeels uit Ruwe berken (Betula pendula). Ook de Vlinderstruik (Buddleja davidii) groeit er veel. Van bovenaf is het uitzicht op de omgeving magnifiek.
De steenberg vormt bovendien een bijzonder biotoop. De Blauwvleugelsprinkhaan is een bijzondere bewoner van de steenberg. Zijn bovenvleugels zijn goed gecamoufleerd waardoor het dier nauwelijks opvalt. Pas als hij tezeer gestoord wordt en opvliegt, worden de lichtblauwe ondervleugels zichtbaar. Hiermee kunnen de dieren enkele meters ver vliegen.
Helemaal bovenop de steenberg groeit Druifkruid (Chenopodium botrys). Halverwege de helling, op enkele moerassige plekken met droogvallende oevers, kan Slijkgroen (Limosella aquatica) worden gevonden. De
Grube Nordstern.
Grube Nordstern was de oudste steenkolenmijn van Merkstein. De schachten waren in 1876 gereed voor productie. Eerst werd de steenkool nog in manden of in leren zaken naar boven gehaald. Vanwege deze leren zakken, in het dialect "Büll" genaamd, heette de mijn in de volksmond ook wel "D´r Büll". Vanaf 1881 werd met een schachtkorf gewerkt, en pas in het jaar daarop mochten ook de mijnwerkers hiermee afdalen en omhoog komen. De eerste zes jaar waren ze met behulp van ladders (zogenaamde Fahrten) in de mijn afgedaald. Daarbij moet bedacht worden dat de schacht toen toch al 190 meter diep was. De directeur van de mijn, Eduard Honigmann, was zeer vooruitstrevend. Hij liet voor de afvoer van de steenkool, dagelijks ruim 4000 ton, een spoorlijn aanleggen. In 1896 was het trace tussen Alsdorf en Herzogenrath klaar. In 1905 kwam een cokesfabriek bij de mijn. Uit het gas uit de cokes werd ammoniak gewonnen waaruit ammoniaksulfaat als meststof werd gemaakt. Het teer uit de steenkool diende als basis voor verfstoffen en geneesmiddelen.
In 1914 had de mijn 2.300 arbeiders in dienst. Toen begon echter ook de concurrentie met de nieuwe mijn Adolf. De familie Honigmann verkocht haar daarom in 1918 aan de Hahnschen Werke A.G. te Berlijn. Op 30 oktober 1927 eindigde de productie op de mijn Nordstern.
Langs de Bierstraße, tussen Herzogenrath en Alsdorf, staat een rijtje mijnwerkerswoningen. De huizen waren bedoeld voor de arbeiders van de voormalige steenkolenmijn Nordstern. In 1897 werden hier 26 woningen gebouwd, waarvan tegenwoordig nog de huisnummers 69 tm 109 behouden zijn gebleven. Ze vormen een merkwaardige, 160 meter lange, huizenrij. De woningen zijn opgetrokken uit baksteen en dragen horizontale banden van gele bakstenen als versiering. Ook boven de ramen zijn gele bakstenen ingemetseld als versiering. In 1950 ging deze kolonie, zoals een mijnwerkersnederzetting ook wel genoemd wordt, over in handen van de Eschweiler Bergbauverein. Nadat ze in de 1980-er jaren verkocht waren aan de bewoners vervielen de woningen gaandeweg. In 1993 volgde een grootschalige renovatie.