Moresnet-Chapelle.
Moresnet-Chapelle is een klein plaatsje tussen Gemmenich en Kelmis. Het is een bedevaartsplaatsje met een Mariakapel. Deze kapel werd gesticht op de plek waar in een boom een Mariabeeld hing. Het plaatsje wordt veel bezocht door pelgrims, vaak op doorreis naar Banneux Notre Dame aan de rand van de Ardennen.
Het heiligenbeeld van Moresnet-Chapelle.
In het midden van de 18e eeuw woonden in Moresnet de familie Lambert Frank en Elisabeth Pelzer. Ze hadden een boerderij waarop ze met hun zeven kinderen, drie dochters en vier zonen, woonden. Toen in 1747 een aardbeving het dorp trof, zocht Peter Arnold, een van hun zonen die op dat moment zes jaar oud was, schuilgelegenheid in een schuurtje. Hier vonden zijn ouders hem later en merkten dat hij een epileptische aanval had gehad. Het was de eerste keer dat ze merkten dat hun zoontje deze ziekte meedroeg, maar vanaf toen traden de aanvallen regelmatiger op. Om hun zoon te helpen ging de familie op bedevaart naar Aken, waar Peter Arnold de beroemde relikwieën aanraakte. Dit leidde echter niet tot zijn genezing. Omdat Peter Arnold nog steeds hoopte dat Maria hem kon helpen kreeg hij later klein Mariabeeld uit terracotta uit Aken. Iedere dag bidde hij voor het beeld om genezing, maar het mocht niet baten. Om meer rust te hebben bij het bidden hing hij het beeldje in een kleine eikenboom in de buurt. Daarvoor had hij zelf een klein kapelletje getimmerd. Hier kwam hij ook regelmatig om te bidden en ziedaar, in 1750 werd hij genezen van zijn aanvallen.
Het nieuws van zijn genezing en de wijze waarop dit gebeurt was ging als een lopend vuurtje door het dorp. Daarop trokken steeds meer mensen naar het Mariabeeldje om daar te bidden. De Maria-verering duurde tot aan de Franse revolutie. Toen nam Peter Arnold het Mariabeeld uit de eik en verborg haar thuis in een kist. Nadat de rust was teruggekeert wilde hij het beeldje weer op haar plek in het bos hangen. Maar de kist bleek leeg en het Mariabeeld was vanzelf weer teruggekeerd in het bos. Dit versterkte natuurlijk het mysterie rondom het beeldje. Hiertoe droeg ook bij dat twee plagen onder het vee, in 1771 en 1797, door de voorspraak van Maria waren afgewend. Veeziektes waren het ergste wat in het gebied kon gebeuren, aangezien de boerenbevolking hier vooral van de veeteelt leefde. Het jaar 1797 wordt tegenwoordig gezien als het jaar waarin de bedevaarten naar Moresnet-Chapelle begonnen.
Peter Arnold overleed op zestigjarige leeftijd op 29 november 1801 op de terugweg van een bedevaart naar Walhorn en werd de dag erop op het kerkhof van Moresnet begraven. Om de groeiende pelgrimsstroom te kunnen opvangen werd in 1823 de eerste stenen kapel gebouwd. Deze was vooral op gang gekomen door het uitbreken van een nieuwe veeziekte in Hombourg in 1818, die vele pelgrims aantrok. Enkele jaren later, in 1829, vond de eerste door de Akense Jakobskerk georganiseerde bedevaart plaats. Hieraan namen 600 pelgrims deel. Deze processie wordt sindsdien jaarlijks rond het feest van Maria Hilf (24 mei) gehouden. In 1830 trokken de eerste processies vanuit Epen en Moresnet naar de kapel. Al in 1831 bleek de kapel te klein te zijn en op 4 september van dat jaar werd de nieuwe kapel ingewijd. Vanwege een cholera-epidemie kwamen steeds meer pelgrims uit Nederland, Duitsland en Belgie. De pastoor,die tot dan toe de pelgrimage stilzwijgend had gedoogd, droeg daarop de eerste mis in de kapel op. Sindsdien werd twee tot drie keer per week de eucharistie in de kapel gevierd. Een kluizenaar vestigde zich in de buurt om als koster te dienen. Hij verkocht daarnaast devotie-artikelen en proviand voor de pelgrims. In 1876 trad de laatste kluizenaar in het Franciscanerklooster in. Dit was hier gekomen omdat vanwege de Kulturkampf in Preusen alle kloosters opgeheven moesten worden. Daarom werd vlak over de grens in België een nieuw Franciscanerklooster, een voormalig woonhuis, gesticht dat op 17 mei 1875 haar eerste bewoners welkom heette. De stroom pelgrims bleef groeien en wederom bleek de kapel te klein. In 1873 werd een octogoon, zoals er ook in Aken een was, voor de kapel gezet en op 8 september 1880 werd een nieuwe kerk gewijd. In 1885 werd begonnen met de bouw van nieuwe kloostergebouwen. Dit was nog niet gereed toen de Franciscanen in 1887 weer terug mochten naar Duitsland. Al in 1888 betrokken Jezuiten het leegstaande klooster. Toen zijn in 1894 weer vertrokken, keerden de Franciscanen weer terug. Zij zorgden voor de pelgrimstochten naar Notre-Dame du Petit- Chêne (Onze lieve Vrouwe van Eiksken).
De woensdagse processie over de Bittweg vanuit Aken naar Moresnet ontstond in 1863 en werd in het leven geroepen door de blinde heer Esser uit Aken. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog waren de grenzen voor de pelgrims gesloten zodat pas vanaf 1954 de bedevaarten weer konden plaatsvinden.
Kruisweg.
De abt van het Franciscanerklooster, Johannes Ruiter, wilde de Maria-verering verbinden met de cultus van Sint-Franciscus van Assisi. Daartoe werd een kruisweg (Calvarienberg) met 14 staties aangelegd. Hier konden de gelovigen het lijden van Christus ervaren. Vanaf 1901 begon de omvorming van het vlakke terrein tot een een heuvelachtig terrein. Het ontwerp kwam van broeder Quintilian Borren. De plechtige inwijding geschiedde op 25 mei 1902, hoewel de definitieve voltooiing nog tot 13 september 1903 op zich liet wachten. Deze kruisweg ligt in een mooi park met allerlei fraaie bomen en struiken, zoals taxus, hulst en rhododendrons. Het is een genot om er in mei rond te lopen, wanneer de rhododendrons in bloei staan. Ertussen worden ieder jaar allerlei kleurrijke eenjarige planten gepoot. Het ijzeren hekwerk en de gesmede poorten werden gemaakt door broeder Zimmerman.
De staties worden gescheiden door kunstmatige heuvels, opgevuld met zand uit de buurt. De wegen en paden werden verhard met slakken van de zinkindustrie uit Plombières. De staties zelf bestaan uit een soort grotten van lava uit de Vulkaaneifel. Het lava werd geleverd door het bedrijf Meurin uit Achternach. De druipstenen zijn afkomstig uit Thüringen. De grotten bestaan echter uit baksteen die uit Vaals aangevoerd werd en de lava is alleen als buitenbekleding aangebracht. De taferelen in de staties zijn circa 1,20 meter breed en 1,50 meter hoog. Ze zijn vervaardigd in haut-reliëf door het atelier van beeldhouwer Albermann uit Keulen. De figuren zijn gemaakt uit Franse zandsteen. De ijzeren hekwerken werden gesmeed door Broeder Zimmermann. Het hek van de vierde statie werd door hem versierd met een afbeelding van de Belgische leeuw. De opschriften zijn in hoofdzaak in het Duits, en geven daarmee de herkomst van de meeste pelgrims aan, met daarnaast ook Nederlandse en Franse teksten.
De 12e statie staat op een verhoging, die door de monikken werd aangelegd. Hier zijn de originele beelden vervangen door bronzen beelden, aangezien de originele beelden onder invloed van het weer beschadigd waren. Dit is de kruisigingsgroep waarvoor ook vele zitbanken zijn geplaatst. Hier wordt regelmatig een mis in de open lucht gevierd. Er worden talloze bedevaartstochten georganiseerd, stille bidprocessies, fakkeltochten en een enorm drukke processie op Goede Vrijdag. Op de plek van de vroegere kapel staat nu een bedevaartskerk. En het gehucht Moresnet-Chapelle (vroeger Moresnet Kapelle) rondom de kapel is door de vele pelgrims zo goed bezocht dat er zich ook allerlei restaurants en café´s hebben gevestigd. Ook is er een winkeltje in devotionalia. De pelgrims komen overigens niet alleen voor het beeldje van Onze lieve vrouwe van Moresnet, maar bezoeken haar ook vaak op weg naar het bedevaartsplaatsje Banneux in de Ardennen. Vanwege het beeld in de eik wordt de plaats in de volksmond ook vaak aangeduid als “Eiksken”.
De kapel.
De kapel bestaat is opgetrokken uit breuksteen. Aan de voorkant staat op het octogoon een dakruiter en op de voorzijde is een afbeelding van Maria uit keramiek aangebracht. Het interieur is vrij sober. Op het hoofdaltaar zijn Jozef en Maria aan weerszijden van het kruis te zien. Op de glas-in-loodramen staan Sint-Franciscus en Elisabeth van Thüringen. Langs de wanden van de kapel zijn marmeren platen aangebracht van mensen die door Maria genezen zijn.Op de vloer voorin de kapel is met een mozaiek de plek aangegeven waar de eik met het Mariabeeldje stond.
Om de vele pelgrims meer rust te bieden is het Mariabeeld in 1992 in een nieuwe zijkapel geplaatst. Het beeld staat in een schrijn die gemaakt is door de Akense goldsmid Schreyer. Het beeld zelf is een 24 centimeter hoog teracottabeeld en stamt uit 1750. Het stelt Maria met haar zoon Jezus op haar arm voor. Vanaf 1823 heeft het beeld een feestelijk gewaad gekregen dat met edelstenen en zijdeborduurwerk versierd is. Dit krijgt ze op feestdagen aan. Op de wanden van de kapel zijn vele ex-voties, stenen plaatjes als dank voor de hulp van Maria, aangebracht.