|
NSG Sanddünen bij Klein-Schmolen

Buntgras (Coronephorus canescens) Kraailook (Allium vineale).
aan de voet van de zandduinen.
Nabij Klein-Schmolen, op een steenworp van het vestingsstadje Dömitz, ligt een groot complex van binnenduinen. Het 110 hectare grote natuurreservaat bestaat sinds 11 september 1967. Doel van het natuurreservaat is het behoud van de dynamiek van de binnenduinen en het Schmölener Brack.
Geologie.
Het rivierduinencomplex ontstond aan het eind van de laatste grote IJstijd, het Weichselien (15.000 jaar geleden). Het noorden van Duitsland was toen vrij van vegetatie en bestond uit een soort steppelandschap waar de bodem en het gesteente blootgesteld waren aan het barre, arctische klimaat. De ijskappen lagen toen ten noorden van de Elbe. Stormen en andere voortdurend aanhoudende winden namen enorme hoeveelheden zandkorrels mee en legden ze elders weer neer. Het afzetten van dekzand en de vorming van binnenduinen zijn hiervan het resultaat. In het oude stroomdal van de Elbe tussen Wittenberge in het zuiden en Boizenburg in het noorden, strekt zich een 100 kilometer lang duingebied uit. De zandduinen bij Klein-Schmölen zijn met twee kilometer lengte en 600 meter breedte de grootste binnenduinen van Europa. Het grootste duin bij Klein-Schmölen is 30 meter hoog. De top van de duin ligt op 43 meter boven N.N., terwijl de omgeving op circa 15 m boven N.N. ligt. In de volksmond heetten de drie duinen van west naar oost Kuhberg, Bohnenberg en Turmberg. Tijdens warmere en vochtigere periodes raakten de duinen begroeid met bos. Door menselijk handelen ontstonden er droge graslanden en zelfs weer nieuwe stuifduinen. Rond de eeuwwisseling van de 19e naar de 20e eeuw werd een groot deel van het duingebied met dennen bebost om te voorkomen dat de omliggende akkers onder het zand kwamen te liggen. Later werd de beplanting weer verwijderd om opnieuw stuifduinen te creëren.
De Schmölener Brack ontstond bij een doorbraak van de duinen tijdens hoogwater.
Beweide graslanden.
In de overstromingsvlakte van de Löcknitz aan de voet van de duinen ligt een grasland dat vroeger -en sinds kort weer opnieuw- beweid werd. Hier ontwikkelde zich een bloemrijke vegetatie (Diantho-Armerietum) met een interressante flora met Grijskruid (Berteroa incana), Viltganzerik (Potentilla argentea), Glad breukkruid (Herniaria glabra), Knikkende distel (Carduus nutans), Gewone reigersbek (Erodium cicutarium), Jacobskruiskruid (Senecio jacobaea), Wilde averuit (Artemisia campestris), Schermhavikskruid (Hieracium umbellatum), Beemdkroon (Knautia arvensis), Sint-Janskruid (Hypericum perforatum), Wilde kruisdistel (Eryngium campestre) en Geel walstro (Galium verum). Zeer zeldzaam is de paarse composiet Jurinea cyanoides, een oostelijke soort. Er groeien drie soorten anjers, namelijk Steenanjer (Dianthus deltoides), Kartuizer anjer (Dianthus carthusianorum) en Mantelanjer (Petrohagia prolifera). Opvallend zijn de Asperges (Asparagus officinalis) die ertussen groeien. Hierop zitten vaak Rode aspergekevers (Crioceris duodecimpunctata). Ertussen groeien vetplanten als Muurpeper (Sedum acre), Zacht vetkruid (Sedum sexangulare) en Tripmadam (Sedum reflexum). Er groeit ook Engels gras (Armeria elongata). Verder groeien er diverse Allium-soorten waaronder Slangenlook (Allium scorodroprasum ssp. scodoscroprasum) met broedbolletjes en paarse gesteelde bloemen ertussen, Kraailook (Allium vineale) waarvan de bloeiwijze vrijwel uitsluitend uit broedbolletjes bestaat, soms met enkele echte bloemen ertussen en één breed schutblad onder de bloeiwijze en Moeslook (Allium oloraceum) met twee kapvormig samengetrokken schutbladeren. Leliehaantjes (Lilioceris lilii) vreten van de diverse Allium-soorten. Hun larves camoufleren zichzelf door uitwerpselen op hun rug te deponeren.

Zoemertje (Stenobothrus lineatus). Zacht vetkruid (Sedum sexangulare).
In de graslanden leven ook zeldzame dagvlinders zoals de Akkerparelmoervlinder (Boloria dia), het Dambordje (Melanargia galathea), de Tweekleurige parelmoervlinder (Melitaea didyma) en het Roodstreephooibeestje (Coenonympha glycerion). Algemener is het Zwartsprietdikkopje (Thymelicus lineola). Op Geel walstro (Galium verum) leeft de rups van de Walstro-pijlstaart (Hyles gallii). Aan sprinkhanen leven hier de Wrattenbijter (Decticus verrucosus) en het Zoemertje (Stenobothrus lineatus).
De Roodborsttapuit (Saxicola rubicola) zit vaak in een boomtopje of op een paal en verraadt zich door zijn hard tikkende alarmroepje. Ook de Geelgors (Emberiza citrinella) zingt hier zijn opvallende liedje. De Grauwe gors (Milaria calandra) is veel zeldzamer.
Zandduinen.
De duinen zelf zijn veel droger en worden steeds verder naar boven nog veel droger. Aan de voet van de duinen groeit Duinriet (Calamagrostis epigejos). Op de duinen zelf kan enkel nog een korstmosrijke buntgrasgemeenschap (Spergula-Corynephoretum) overleven Hier groeien droogteminnende soorten als Buntgras (Coronephorus canescens), Heidespurrie (Spergula morisonii), Cypreswolfsmelk (Euphorbia cyparissias), Kruiptijm (Thymus serpyllum), Kartuizer anjer (Dianthus carthusianorum), Zandblauwtje (Jassione montana), Hemelsleutel (Sedum telephium) en Wilde kruisdistel (Eringium campestre). Bijzonder is Knikbloem (Chondrilla juncea), een composiet met zeer smalle bladeren en rolronde stengels. Zandzegge (Carex arenaria) legt met zijn lange uitlopers de duinen vast. Er zijn ook grote delen waar de duinen enkel met korstmossen begroeid zijn. De toppen van de duinen zijn vaak bijna kaal met enkel hier en daar een Zandblauwtje (Jassione montana). Hier leven wel veel mierenleeuwen. Hiervan zijn twee soorten in het gebied aanwezig. Myrmeleon bore maakt zijn vangtrechters gewoon in het open zand. Het is een zeldzame soort die met name in duingebieden en open dennenbossen voorkomt. De algemenere Myrmeleon formicarius heeft doorgaans vangtrechters onder een overhangende randje. Door de losse structuur van de vangtrechter valt een prooi direct in de kaken van de mierenleeuwenlarve. Lukt dit niet, dan gooit de larve nog extra zand omhoog om zo de prooi alsnog te vangen.
Opvallend is de Blauwvleugelsprinkhanen (Oedipoda caerulescens) enkel wanneer hij opspringt en de lichtblauwe vleugels te zien zijn.
Een typische vogelsoort van de duinen is de Tapuit (Oenanthe oenanthe).
Mierenleeuw (Myrmeleon formicarius). Zandblauwtje (Jassione montana). Torenvalk (Falco tinunculus).
Bossen.
Achter de duinen, aan de lijzijde, wordt het zand weer afgezet. Hier groeien bossen waar zich zelfs al een dunne humuslaag heeft gevormd. Ook is het er koeler en vochtiger. De bossen bestaan uit Grove dennen (Pinus sylvestris) met Lijsterbes (Sorbus aucuparia), Sporkehout (Rhamnus frangula), Rode bosbes (Vaccinium vitis-idae) en Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus) in de ondergroei. Ook staan er gemengde eikenbossen. Helaas groeit in de bossen ook veel Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina). Tussen de Bochtige smele (Deschampsia flexuosa) groeit Zandzegge (Carex arenaria), Hengel (Melampyrum pratense), Lelietje-van-dalen (Convallaria majalis) en Eikvaren (Polypodium vulgare). In de iets rijkere delen groeit ook Gewone kamperfoelie (Lonicera periclymenum), Rode bosbes (Vaccinium vitis-idae), Mannetjesereprijs (Veronica officinalis) en Lelietje-van-dalen (Convallaria majalis). In het bos leven Draaihals (Jynx torquilla), Fluiter (Phylloscopus sibilatrix), Vink (Fringilla coelebs) en Kruisbek (Loxia curvirostra).

Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus). Dennenpijlstaart (Sphynx pinastri).
|
|