|
Wilde narcis
Typering.
De Wilde narcis (Narcissus pseudonarcissus ssp. pseudonarcissus) behoort tot de Narcisfamilie (Amaryllidaceae), een familie die bestaat uit kruidachtige, overblijvende planten die allemaal een bol hebben. Wereldwijd komen circa 1000 wilde soorten voor, maar alleen al uit het geslacht Narcissus zijn enkele duizenden variëteiten gekweekt. Andere bekende vertegenwoordigers uit deze familie zijn het Sneeuwklokje (Galanthus nivalis) en het Lenteklokje (Leucojum vernum). Uit het geslacht Narcissus zijn in Europa 27 soorten te vinden, die voornamelijk in het Middellandse zeegebied en aan de rand van de Alpen voorkomen (Bothe, 2003). Het geslacht Narcissus is met name te vinden op het Iberisch schiereiland, waar diverse soorten voorkomen waaronder Narcissus bulbocodium en Narcissus papyraceus. Heel bekend is de Trompetnarcis (Narcissus pseudonarcissus ssp. major), die veel in tuinen te vinden is. Of de Witte narcis (Narcissus poeticus) die soms verwilderd voorkomt, zoals op de Märchenwiese tussen Embken en Wollersheim in de Eifel.
Wilde narcis is een lage tot middelhoge bolgeofyt die tussen begin maart en eind april bloeit en een hoogte van 20 tot 30 centimeter kan bereiken. In Limburg loopt de lengte van de bloeistengels uiteen van 14 tot 24 centimeter, met een gemiddelde van 19 centimeter. In de bossen langs de Belgische Hohnbach is de gemiddelde hoogte van de bloeistengels tussen 19 en 22 centimeter binnen een range van 15 tot 27 centimeter. In de omgeving van Monschau en Höfen in de Duitse Eifel ligt de gemiddelde stengellengte rond 20 centimeter, met een range van 15 tot 27 centimeter. De bloemen zijn alleenstaand en ongeveer vijf centimeter lang. Ze bestaan uit een buis, een bijkroon en zes tepalen, een benaming voor de bloemdekbladeren bij narcis- en lelieachtigen. Binnen deze families bestaat er uiterlijk namelijk geen verschil tussen de kroon- en kelkbladeren. Het bloemdek heeft een trechtervormige, tot twee centimeter lange, groengele tot dooiergele bloembuis en langere afstaande bleekgele tot citroengele tepalen die stervormig staan uitgespreid. Bovendien staat op de bloemdekslippen een heldergele, buisvormige bijkroon met een gekroesde top, die typerend is voor narcissen. Deze bijkroon is circa 2,5 tot 3,5 centimeter lang. Het kleurcontrast tussen de bleke bloemdekslippen en de intenser gekleurde bijkroon is kenmerkend voor de wilde vorm van de narcis (Weeda, 1994). De bijkroon is waarschijnlijk ontstaan uit vergroeide helmdraden. Na verloop van tijd werden zes nieuwe meeldraden gevormd. De meeldraden staan ingeplant in de bijkroon. De draadvormige stijl draagt een drielobbige stempel. De nectar uit de drie nectarklieren trekt met name hommels aan. De bloeistengel en de bloeisteel zijn korter dan bij de Trompetnarcis. De bladeren zijn ook smaller dan bij Trompetnarcis, tussen vier en twaalf millimeter breed, en bereiken een lengte van 25 tot 40 centimeter. Ook bloeit de Wilde narcis vroeger dan de Trompetnarcis en heeft ze een kleinere bol. De bol van Wilde narcis is twee tot drie centimeter lang en bekleed met een bruin vlies. Op de wortelschijf onder de bol ontwikkelen zich vanaf het derde jaar wortels die zich kunnen samentrekken en de bol zo dieper de grond in trekken. De planten beginnen direct na de winter met de fotosynthese, doel hiervan is om zoveel mogelijk reservevoedsel op te slaan en eventueel een bloem te vormen om zich zo te kunnen voortplanten. De bladeren verschijnen dus al vroeg in het jaar, direct na het smelten van de sneeuw. Hoe de planten dit merken is nog onbekend. Wel is zeker dat de bollen een koude rustperiode moeten doormaken om uit te lopen. De planten steken veel energie in het vormen van bladeren en bloemen, maar hopen er met rente weer uit te komen zodat ze een grotere bol en eventueel een bloem kunnen vormen. Direct nadat de bloemen zijn bestoven, stopt de fotosynthese en worden de voedingsstoffen in de bol teruggetrokken. De bloeitijd in de Eifel ligt tussen begin april en begin mei, langs de Hohnbach en in Zuid- Limburg een maand vroeger. Ook bloeien de planten gemiddeld minstens twee weken eerder dan de gekweekte soorten. Net als vele verwanten is Wilde narcis giftig. De hele plant bevat diverse soorten alkaloïden, waaronder Narcissine, Lycorine en Galanthamine, die vooral in de bol geconcentreerd zijn. Wanneer men het gif binnenkrijgt door het eten van de bollen of het drinken van het water uit een narcissenvaas leidt dit tot overgeven, diaree of storingen aan het zenuwstelsel, soms met de dood als gevolg. Ook is het gif irriterend voor de huid wanneer men er langere tijd mee in aanraking komt. Het zorgt bij bloemisten en hoveniers regelmatig voor klachten. Het gif voorkomt dat dieren de planten opeten, omdat ze voor hen bitter smaken. Vee dat het gif binnenkrijgt, krijgt last van maag- en darmontstekingen.
Voortplanting.
De voortplanting geschiedt op tweeërlei wijze.
Ten eerste door het delen van de bol, waarbij nevenbollen gevormd worden. De bollen blijven zo natuurlijk in de buurt van de moederbol. Vaak is Wilde narcis in kleine groepen bijeen te vinden. Deze clusters zijn ontstaan door het vormen van nevenbollen in de nabijheid van de moederbol. Deze nevenbollen kunnen bij het wegspoelen van de grond of bij overstromingen naar nieuwe groeiplaatsen verspreid worden.
Daarnaast vind er ook voortplanting plaats via zaad. De doosvrucht bestaat uit drie kamers die gescheiden worden door een vliezige wand en bevat zwarte zaden. Door het omknikken van de stengel na rijping komen de zaden op de grond terecht. De zaden zijn uitgerust met een mierenbroodje (Elaiosoom), dit is een eiwitrijk aanhangsel dat graag door mieren wordt gegeten. Om deze reden verplaatsen de mieren de narcissenzaden. Mieren hebben echter maar een beperkte actieradius, zodat de narcis per jaar hoogstens 20 tot 30 centimeter verder komt.
De belangrijkste manier van voortplanten is de vegetatieve, zodat de narcissen niet al te veel schade oplopen wanneer er af en toe een bloem geplukt wordt. Dit is echter geen vrijbrief om massaal narcissen te gaan plukken, anderen willen ook nog van hun schoonheid genieten.
Naamgeving.
De naam van de narcis komt van het Griekse woord narke, dat verdoving betekent. Dit wijst op de verdovende werking die de geur van de bloemen zou hebben. Een tweede mogelijke verklaring is af te leiden van de Griekse jongeling Narkissos, die volgens de legende verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld. Hij bekeek zichzelf voortdurend in de spiegeling van een meertje. Een elf veranderde hem daarop in een bloem, omdat hij nooit eens naar haar keek en alleen maar naar zichzelf smachtte. Je kunt nog zien dat hij naar zijn eigen spiegelbeeld kijkt, aangezien het hoofdje van de Narcis steeds naar beneden geknikt is.
De Duitse naam is Osterglocke, omdat de narcis met zijn klokvormige bloemen het nieuwe natuurjaar inluidt. Ostaria, de vrouw van Wodan, was bij de Germanen de godin van het voorjaar. Door haar is Pasen (Ostern) ook het feest van het opbloeien van de natuur en daar horen natuurlijk narcissen bij.
Standplaats.
Wilde narcis is een plant met een montaan-atlantische verspreiding. Dit houdt in dat ze in de iets hoger gelegen gebieden, van 300 tot 1000 meter hoogte voorkomt en vooral daar waar de invloed van de Atlantische oceaan nog net merkbaar is (Bothe, 2003). Het klimaat in deze gebieden kent grote hoeveelheden neerslag en de winters zijn niet bijzonder lang en streng. Van oorsprong is de Wilde narcis een plant open loofbossen en lichte ooibossen. Doordat de soort al vroeg in het jaar bloeit, kan ze voorkomen op plekken waar ’s zomers sterke beschaduwing plaatsvindt.
Langs de Hohnbach en in het dal van de Warche groeit ze nog steeds in open loofbossen. In de Eifel heeft ze na het rooien van de bossen in de hooiweiden op de dalbodems een nieuwe standplaats gevonden. Ze groeit met name in relatief vochtige, voedselarme graslanden langs grotendeels nog natuurlijke, meanderende beken. Dit zijn borstelgraslanden en vochtige voedselarme hooianden, In de natte delen waar onder meer Adderwortel (Polygonum bistorta), Gewone engelwortel (Angelica sylvestris) en Moerasspirea (Filipendula ulmaria) groeien, komt ze niet voor. Aan de bodem stelt ze niet al te hoge eisen, hoewel de optimale voorkomens liggen op enigszins zure, vochtige tot vrij natte gronden. Intensief bemeste weilanden worden gemeden. In de Eifel is ze vaak samen met Bergvenkel (Meum athamanticum) te vinden, een schermbloemige die eveneens een voorkeur heeft voor voedselarme plekken waar weinig bemest wordt.
Verspreiding.
Wilde narcis is een West- Europese plant met een Atlantische verspreiding, die van het Verenigd Koninkrijk zuidwaarts tot Midden- Spanje en oostwaarts tot Beieren en Italië voorkomt (Weeda, 1994). Ze is gebonden aan regenrijke klimaten langs de Atlantische oceaan. Vooral in de gebergtes Vogezen, Pyreneeën, Ardennen, Eifel en Hunsrück is ze te vinden. Deze plant komt in Duitsland alleen in de Eifel en in de Hunsrück voor. Hier bereikt ze de oostgrens van haar verspreidingsgebied. Haar voorkomen in deze gebieden is vooral te danken aan de grote hoeveelheid neerslag, 1100 mm per jaar. Wilde narcis groeit vooral aan de rand van de Hoge Venen, onder meer in de dalen van Perlenbach, Fuhrtsbach, Wüstebach, Püngelbach en Olef. In België komt ze eigenlijk alleen in de kustregio ’s minder voor. In het Belgische deel van de Hoge Venen en aangrenzende gebieden komt de Wilde narcis veel algemener voor, hetgeen weer te verklaren is door haar Atlantische verspreiding. Hier is ze onder meer te vinden langs de Jansbach, de Warche, de Kyll en de Holzwarche. Maar ook elders in de Ardennen is ze een relatief gewone verspreiding.
Achteruitgang.
Vroeger groeiden de narcissen waarschijnlijk nog veel talrijker in de Eifeldalen en niet alleen maar op dalbodems waar hooilanden lagen, maar ook in de loofbossen op de hellingen. Uit de bossen zijn ze echter verdwenen doordat vanaf 1814 door de Pruisische regering de hellingen met Fijnsparren (Picea abies) werden beplant. De narcissen legden toen, ten gevolge van het ontbreken van licht in de dichte sparrenbossen en het verzuren van de bodem door de vorming van humus, na een tijdje het loodje. In de hooiweiden langs de beken konden de narcissen echter nog lang standhouden. De boeren haalden hier hooi als wintervoer voor koeien en paarden en gebruikten de graslanden als weiland (Thoma, 2003). Pas rond 1950 werd het gebruik van de hooilanden overbodig. Dit kwam doordat andere gebieden door het toenemende gebruik van kunstmest genoeg hooi opleverden waardoor men kon afzien van het gebruik van de slechte gronden in de beekdalen. Bovendien waren de vochtige hooilanden in de dalen met tractoren slecht berijdbaar. Vanaf 1955 werden steeds meer percelen langs de beken met snel groeiende Fijnsparren beplant. Vanaf 1970 zag men gelukkig in dat de hooilanden in de beekdalen van groot belang waren voor flora en fauna. Met de aankoop van enkele percelen in 1976 in het dal van de Olef begon de NRW-stichting, een stichting die zich inzet voor het behoud van natuur en cultuur in Nordrhein-Westfalen, met het beschermen van de hooilanden.
Dit gebeurde door de Fijnsparren langs de beek te kappen en langs de beken loofbomen, zoals Zwarte elzen (Alnus glutinosa) te planten. Verder werden sterk verruigde weilanden vrijgemaakt van struweel en werd op een deel van de dalweiden weer het gebruik als extensieve hooiweide opgenomen. De NRW stichting heeft zo ongeveer 60 hectare dalweiden aangekocht, waarvan een groot deel ook weer hersteld werd. Toch kunnen de narcissen zich slechts zeer langzaam verplaatsen, omdat zowel de nevenbollen als de zaden niet ver verspreid worden.
Bescherming.
In Duitsland is niet alleen de narcis in al haar vormen -dus zowel de bloemen als de bollen-, maar ook de weiden waarin ze groeien, beschermd. Dit komt omdat de narcis in Duitsland alleen in het westen voorkomt en dus een relatief zeldzame verschijning is.
In België is de plant niet beschermd, hier mag men buiten de natuurreservaten de narcissen plukken indien men dit zou willen. Er bestaat een ongeschreven regel dat iedereen maximaal tien bloemen mee mag nemen. De bollen moeten echter met rust gelaten worden. Deze regel wordt in Belgische narcissendalen echter vaak niet nageleefd, en men ziet de mensen vaak met hele bossen narcissen huiswaarts keren. In de jaren 1980 werden deze planten in de Paastijd nog te koop aangeboden op de Luikse weekmarkt (Hillegers, 1985).
Dit verschil in regelgeving wekt in de grensstreek vaak enige verwarring. In het Duitse deel van het Perlenbachdal zijn de narcissen beschermd en dreigen er forse straffen wanneer men er een of meerdere van plukt. Aan de andere zijde van het dal, in België, mag men rustig enkele narcissen plukken en mee naar huis nemen.
Narcissenweide in het dal van de Holzwarche.
Verspreiding in Nederland.
In Nederland werd Wilde narcis lange tijd als verwilderd beschouwd. Veel terreinen in de oostelijke helft van Nederland geven echter geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de soort hier verwilderd zou zijn, maar duiden eerder op een natuurlijk voorkomen (Weeda, 1994). Op dit moment bestaan er in Nederland nog negen populaties Wilde narcis (Eichhorn, 2007). Dit aantal is ook al stabiel sinds 1986. Wilde narcissen kwamen vroeger in Nederland vrij algemeen voor in de omgeving van Zwolle en in schrale drassige beekdalgraslanden in Zuidwest- Drenthe en Zuidoost- Friesland (Weeda, 1994). In Nederland werden ze “tijlozen” genoemd (Weeda, 1994). Plaatselijk kwam Wilde narcis ook voor in het oosten van Twente en in Zuid- Limburg. Met uitzondering van Zuid- Limburg groeiden de populaties in beekdalen. In alle gebieden, met uitzondering van Zuid- Limburg, is Wilde narcis tegenwoordig alleen nog te vinden in boerentuintjes en in boomgaarden, waarheen ze werd overgeplant vanuit de graslanden in de omgeving.
Voorkomen in Nederlands-Limburg.
Wilde narcissen in een tuin in Zuid-Limburg.
In Zuid- Limburg liggen nog enkele natuurlijke populaties van Wilde narcis in de bossen op de dalhellingen, maar ook hier zijn de meeste exemplaren overgebracht naar boerentuintjes of parken van landhuizen. Daar handhaafden ze zich en breidden zich zelfs uit. Vroeger lagen er ook populaties in weilanden en hakhoutbosjes. Het aantal populaties in hooilanden liep vanaf 1910 terug door intensievere landbouwmethodes. Dit omdat de planten giftig waren voor het vee en dus verwijderd werden uit de weilanden, maar ook omdat ze in tuinen werden geplant vanwege hun fraaie bloemen.
In de 19e eeuw werd Wilde narcis in Limburg door diverse auteurs zoals Bory de Saint-Vincent (1821), Franquinet (1838) en Dumoulin (1868) vermeld als zeer algemeen en voorkomend in zowel bossen als in weilanden. De eerste auteur noemt de plant zeer algemeen in bos en weiland, de tweede noemt populaties in weilanden terwijl Dumoulin spreekt over populaties in bossen, weilanden en gecultiveerd in boerentuintjes. Ook in zijn tijd was de soort echter nog algemeen.
Rond 1900 kwam Wilde narcis nog voor in Eijsden en Honthem, bejaarden uit deze dorpen vertelden dat rond 1910 “Pieloezen” of “Teloezen”, te vergelijken met het Nederlandse tijdlozen, nog voorkwamen in “slechte” weilanden en boomgaarden (Hillegers, 1985). De planten werden door het vee gemeden en door kinderen geplukt. Volwassenen staken ze uit en plantten ze over naar boerentuintjes in de omgeving. Tot 1980 kwamen in een oude hoogstamboomgaard te Honthem en in een nabijgelegen boerentuintje nog Wilde narcissen voor (Hillegers, 1985). De huidige groeiplaatsen van Wilde narcissen in weilanden, te weten bij de boswachterswoning in het Gerendal en op de Berghofweide nabij Wijlre, zijn van antropogene oorsprong. Van de populatie op de Berghofweide is bekend dat de planten afkomstig zijn uit het Hohnbachdal en destijds zijn aangeplant door Dhr. Dijkstra, die in die tijd actief was binnen Natuurbeschermingswacht Zuidoost- Limburg en het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg.
In het Geuldal en in het Maasdal ten noordwesten van Maastricht werden vóór 1978 ook nog Wilde narcissen gevonden in hakhoutbosjes en hooilanden (Hillegers, 1985). Wilde narcis werd door Hillegers in 1985 aangetroffen in stinzenmilieu’s bij Kruisdonk, Bethlehem, dr. Poelsoord, Severen, Tussen de Bruggen, Strabeek, Eyll en Teuven. Het is niet geheel duidelijk of hier onderscheid gemaakt is tussen de echte Wilde narcis (ondersoort pseudonarcissus) of dat er ook andere vormen zijn meegeteld.
Na 1950 bleek Wilde narcis nog voor te komen in bossen, zoals het St. Jansbos bij Valkenburg, het Grote bos bij Slenaken, de Grensbosjes bij Slenaken, het Kruisbos bij Bissen, het bosje bij Kasteel Teuven, het bos bij Kasteel Altembroek, het Kannerbos bij Maastricht, het Savelsbos en het bosje achter Mariënwaard te Maastricht. Wel blijkt de soort op veel standplaatsen nooit in bloei te komen (Hillegers, 1985). Tijdens een bezoek aan een aantal standplaatsen in het Geul- en Gulpdal in 2007 bleken ook alleen enkele exemplaren aan de bosrand in bloei te staan.
Bij Teuven komt de Wilde narcis op een oppervlak van 1 hectare voor in zowel een natuurlijke standplaats, in het kasteelpark als in een verwilderde situatie. Bij Bissen groeit ze in een wegberm, grenzend aan een boerentuin. Hier is ze door de bewoners overgeplant vanuit de omliggende bossen. In deze omgeving komen ook nog, veelal vegetatief blijvende, populaties in bossen voor. Deze groeien op de overgang van een eiken-berkenbos naar een eiken-haagbeukenbos met een dikke humuslaag.
Vermarkting.
Boeren haalden de narcissen vaak uit hun weilanden weg, omdat de bladeren giftig waren voor hun vee en dus uit het hooi moesten blijven. Vaak werden de planten uitgetrokken en in de beek gegooid. Ook werden ze overgeplant in boerentuintjes of gewoon geplukt. In dorpen in de buurt van natuurlijke populaties Wilde narcissen zie je ze ook regelmatig in tuinen groeien. Dit is mooi te zien in de Duitse Eifel, maar ook in Zuid- Limburg. Zo nu en dan nam men ook enkele bloemen mee naar huis en zette ze bij het Maria- altaar in de huiskamer. Reeds in de 19e eeuw ontdekten jonge mensen uit Kalterherberg, die werkzaam waren in de lakenindustrie van Monschau of in Aken, dat er in de grotere steden bij handelaren interesse bestond in de narcissen (Thoma, 2003). En aangezien er steeds een tekort aan inkomen was, vertrok men morgens wat eerder naar het werk en plukte op weg naar de fabrieken in Monschau of voor het vertrek van de trein naar Aken al enkele bossen van ongeveer 25 narcissen. Deze werden netjes bijeen gebonden en, voor het werk, aan handelaren uit de stad verkocht.
In het interbellum, en vooral tijdens de crisisjaren, ontwikkelde zich in Kalterherberg een echte handel in vers geplukte bloemen. De handelaren verkochten de bloemen naast hun normale nering in onder meer Aken, Keulen en Bonn. Ze kochten hun bloemen van de boeren en van andere mensen uit het dorp. De aankoopprijs lag tussen 5 en 25 Pfennig per bos. Door de verkoop van de narcissen konden de dorpsbewoners hun armzalige inkomen dus goed aanvullen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het plukken van narcissen niet mogelijk.
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog, toen de mensen hun hele hebben en houden kwijtgeraakt waren, wilde men als noodgreep weer narcissen gaan verkopen. De weilanden langs Rur en Perlenbach lagen echter nog vol mijnen en waren derhalve niet toegankelijk. Kalterherberg ligt echter dicht bij de grens en de narcissenweiden bij Weywertz, Malmedy- Bevercé en Rocherath waren, net als het Seebendchen bij Wahlerscheid, al weer toegankelijk. Men trok dus in de ochtendschemering over de grens en plukte de hele dag narcissen. Eerst te voet, later ook per auto, waarna men de narcissen Duitsland binnensmokkelde. Tegen de avond keerde men terug en de thuisblijvers sorteerden gedurende de avond en de nacht de narcissen en bonden ze bijeen in bossen van 25 stuks. 's Morgens stonden de handelaren uit Bonn voor de deur en namen de bloemen mee. En tegelijk vertrokken de mannen en enkele zonen en dochters weer voor de nieuwe pluk. Toen na enkele jaren de Duitse narcissenweiden weer toegankelijk werden, ontdekte men dat de narcissen in België vroeger tot bloei kwamen dan die in eigen land. Men begon nu vroeg met de pluk in het buurland en zette deze erna in eigen omgeving voort. Rond 1950 trok men zelfs tot aan de Franse grens om narcissen te verzamelen. Men was dan vanaf februari tot mei bezig met het plukken van narcissen, dat nu een echte inkomensbron werd en aanzienlijk bijdroeg aan de heropbouw van het dorp. Omdat nog niet alle narcissen in bloei stonden, werden overal in huis vazen en glazen met narcissen geplaatst zodat het hele huis geel zag. Wanneer ze dan genoeg open waren, werden ze weer aan de handelaars meegegeven. De periode van narcissenpluk eindigde rond 1975 toen het plukken van narcissen verboden werd.
Zelf narcissen zien.
Om (bloeiende) Wilde narcissen te zien moet u, zo heeft u al begrepen uit het verhaal, de grens over. Dat hoeft helemaal niet zo ver te zijn. Met de op deze website beschreven korte wandeling naar de Hohnbach heeft u een prachtig narcissengebied om de hoek. Andere gebieden waar de narcissen bloeien liggen in de Eifel en aan de rand van de Hoge Venen. Hiervoor kunt u bijvoorbeeld langs de Perlenbach tussen Höfen en Kalterherberg lopen. Of u bezoekt het dal van de Holzwarche nabij Rocherath. Hier start u bij de Enkelsberger Mühle en volgt de beek stroomopwaarts. Het dal van de Jansbach en Olef nabij Rocherath staan ook garant voor fraaie gele weilanden. Ook nabij Rurhof of in de omgeving van Sourbrodt zijn Wilde narcissen te zien. Tenslotte kunt u een bezoek brengen aan het prachtige kloofdal van de Warche bij Ovifat, waar weliswaar niet veel narcissen groeien, maar ze wel op een natuurlijke standplaats te vinden zijn.
Denk eraan dat de bloeitijd langs de Hohnbach tussen begin en half maart ligt en in de Eifel en Hoge Venen rond half april de bloemen op hun hoogtepunt zijn.
Literatuur:
Bothe, H., 2003, Die Osterglockenblüte in der Eifel, Ein besonderes Naturschauspiel zur Osterzeit, in: Eifeljahrbuch 2003, blz. 107-113, Eifelverein, Düren.
Eichhorn, K, 2007, www.bosflora.nl
Hillegers, H.P.M., 1985, De stinzenflora van Zuid-Limburg, Rijksinstituut voor Natuurberheer, Arnhem, Leersum en Texel.
Thoma, Berthold, 2003, Die Narzisse, Bedeutende Einnahmequelle unserer Vorfahren, in: Das Monschauer Land Jahrbuch 2003, blz 141-144, Geschichtsverein des Monschauer Landes, Monschau.
Weeda, E.J., 1994, Nederlandse oecologische flora, wilde planten en hun relaties, deel 5, IVN Amsterdam.
Trompetnarcis (Narcissus pseudonarcissus ssp. major).
De Trompetnarcis is een opvallende narcissensoort die in ons land vooral in tuinen gekweekt wordt. Van de Wilde narcis (Narcissus pseudonarcissus ssp. pseudonarcissus) verschilt ze door de kleur. Bij de Trompetnarcis zijn zowel trompet als bloemdekslippen heldergeel terwijl bij de Wilde Narcis alleen de trompet heldergeel is en de bloemdekslippen een blekere kleur hebben. De Trompetnarcis bloeit enkele weken later dan de Wilde narcis, ongeveer half april. De bladeren van de Trompetnarcis zijn tien tot vijftien millimeter breed en ze hebben ook een grotere bol dan de Wilde narcis. Deze is vier tot vijf centimeter lang. Tenslotte is de bloeistengel en de bloeisteel langer dan bij de Wilde narcis. Trompetnarcis is afkomstig uit het zuidwesten van Europa, van Zuid-Frankrijk tot Portugal. De Trompetnarcis is in Nederland een Stinzenplant.
|
|