Ooibossen.
Ooibossen zijn bossen die op natuurlijke wijze zijn ontstaan en langs rivieren groeien. Er wordt onderscheid gemaakt in hard- en zachthoutooibossen. Deze bossen worden voortdurend blootgesteld aan een hoge dynamiek. Overstromingen zorgen ervoor dat de waterlopen wisselen, er sediment wordt weggehaald of juist neergelegd en dat de bomen zelf ook wegspoelen of ondermijnd worden. Door bedijking en kanalisatie van rivieren gaat de dynamiek in de ooibossen verloren en verdwijnen de typische soorten van ooibossen en maken plaats voor meer algemene soorten.
Hardhoutooibossen.
Hardhoutooibossen overstromen slechts bij extreme hoogwaters, bij geringe stroming betekent dit een overstromingsduur van minder dan 100 dagen per jaar. Hierdoor groeien er veel grote, langlevende boomsoorten zoals Wintereik (Quercus petrea), Gewone es (Fraxinus excelsior), Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), Gladde iep (Ulmus minor) en Zwarte els (Alnus glutinosa). De Beuk (Fagus sylvatica), de climaxsoort van de Midden-Europese bossen, kan in de ooibossen geen plekje veroveren omdat hij niet bestand is tegen de voortdurende overstromingen. Hierdoor kan de Beuk dus ook geen andere soorten verdringen. Het kronendak van deze bomen is doorgaans niet erg dicht, waardoor er veel licht op de bosbodem valt. Hiervan profiteren allerlei lichtminnende kleine bomen, struiken, grassen en kruiden. Lianen als Bosrank (Clematis vitalba) en Hop (Humulus lupulus) verlenen de bossen soms een oerwoudachtig aanzien. De bossen zijn doorgaans zeer soortenrijk op floragebied. De soortensamenstelling kan op lokale schaal sterk wisselen. Dit heeft te maken met de dikte van het kleidek, de duur dat de bodem al gerijpt heeft, de gemiddelde hoogte van de grondwaterstand en het aantal keren en de duur van de overstromingen. Met name in het vroege voorjaar valt de soortenrijkdom op, dan bloeien in de ooibossen allerlei geophyten, zoals Lenteklokjes (Lenteklokjes), Bosanemonen (Anemone nemorosa), Holwortel (Corydalis cava) en Gevlekt longkruid (Pulmonaria officinalis).
Zachthoutooibossen.
Zachthoutooibossen groeien op extreme standplaatsen. Deze kunnen meer dan 300 dagen per jaar overstroomd zijn en daarbij ruim vier meter onder water staan. Dit kunnen alleen wilgen (Salix spec.) en populieren (Populus spec.) aan zonder te gaan rotten. Een goede uitwisseling van lucht in de bast en in het hout maakt het mogelijk dat de wortels zelfs bij hoogwater nog van lucht worden voorzien. Het hout van de bomen in zachthoutooibossen is vezelrijk en elastisch. Hierdoor kan het de mechanische belasting van de waterkracht uithouden. Een andere eigenschap is dat takken die afbreken gemakkelijk eigen wortels vormen en dus spontaan wortel slaan als ze ergens aanspoelen. Wilgen hebben ook een belangrijke functie in de hoogwaterbescherming, ze remmen de kracht van het water en vangen allerlei soorten sediment op. Op de sliboevers kiemen de zaden van de eerste wilgenpioniers, zoals Amandelwilg (Salix triandra) en Katwilg (Salix viminalis), deze soorten verdragen de wisselende waterstanden en de blootstelling aan de mechanische kracht van hoogwater en ijsgang. Achter deze dunne zoom groeien bossen met Schietwilg (Salix alba) en Zwarte populieren (Populus nigra).