Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Ordovicium

Het Ordovicium begon 505 miljoen jaar geleden en eindigde 483 miljoen jaar geleden. Het was een periode die volgde op het Cambrium en eindigde met het Siluur. Het Ordovicium is genoemd naar de Ordovices, een Keltische stam uit Wales. De naam werd het eerst gebruikt door Charles Lapworth in 1887.
De ontwikkeling van het leven op aarde was in deze periode verder voortgeschreden. Uit het Cambrium waren er nog trilobieten en armpotigen. Maar er ontstond ook een enorme variatie aan nieuwe levensgroepen en binnen de groepen nam het aantal vertegenwoordigers sterk toe. Het waren vooral organismen die in zee leefden. Op het land kwamen alleen enkele schimmels en algen voor.
De zeeën werden bevolkt door conodonten, zeelelies, sponsdiertjes, brachiopoden, schaaldieren, cephalopoden, crinoiden, koralen, gastropoden en rode en groene algen. Belemnieten, trilobieten en zeeschorpioenen maakten een bloeifase door. In Noord-Amerika ontstonden zelfs de eerste vissen. Deze waren nog heel primitief, hadden geen kaken en zwommen nog heel slecht. Via een kleine mondopening zogen ze modder van de zeebodem en zeefden de voedingstoffen met hun kieuwen eruit. Om zich tegen grotere roofdieren zoals zeeschorpioenen te beschermen, schoten ze in de modder op de zeebodem en verstopten zich Vaak hadden ze echter ook een stevig schild van beenplaten zodat ze goed beschermd waren tegen zeeschorpioenen. Kalkalgen vormden de eerste rifachtige structuren.
Ook ontstonden de eerste echt grote dieren. Enkele ongewervelden konden een lengte bereiken van 11 meter. Opvallend waren de graptolithen, kleine zwemmende diertjes waarvan de gangen in het leisteen te zien zijn. De eerste planten ontstonden eveneens. Ze leefden in de ondiepe zeeën, in de buurt van het land. Planten produceerden zuurstof, zodat leven op het land mogelijk werd. De atmosfeer bestond destijds voor circa 15% uit zuurstof en voor de rest uit koolstofdioxide en stikstof. Van het Vroeg tot het Midden-Ordovicium heerste op aarde een mild klimaat waarin er tevens een hoge luchtvochtigheid heerste. Toen aan het einde van het Ordovicium Gondwana nabij de Zuidpool kwam te liggen, ontstonden er grote gletsjers waardoor de zeespiegel daalde en kleine, ondiepe zeeën opdroogden. Er ontstond een IJstijd. Dit leidde tot een massa-extinctie van allerlei levensvormen waarbij 60% van alle ongewervelden die in zee leefden en 25% van alle families uitstierf. Het aantal rifbouwende families werd ook gedicimeerd. In totaal stierven ruim 100 families uit. Dit gebeurde tussen 450 en 440 miljoen jaar geleden.

Continentendrift.

De grote landmassa’s bevonden zich in deze periode op het zuidelijk halfrond. Groenland en Noord-Amerika maakten deel uit van het paleocontinent Laurentië en lagen rond de evenaar. Ten oosten ervan bevond zich een ander paleocontinent dat Siberië omvatte. Ten zuidoosten ervan Baltica met Scandinavië en het Europese deel van Rusland. Laurentië en Baltica waren van elkaar gescheiden door de Iapetusoceaan. Nog verder naar het zuiden lag het paleocontinent Gondwana. Stukken die hier vanaf braken, zoals Avelonië, dreven in noordelijke richting. Hierop bevonden zich de landmassa ’s die tegenwoordig Zuid-Ierland, het Verenigd Koninkrijk en de Benulux vormen. Aan het eind van het Ordovicium dreven Laurentia en Baltica naar elkaar toe. De Iapetusoceaan verdween en er begon een periode van gebergtevorming (Orogenese). Avelonië bewoog richting Baltica waardoor hier een grootschalige plooiing begon. In deze Caledonische orogenese (520-395 miljoen jaar geleden) werden de Ardennen gevormd. Later kwam hier nog de Hercynische orogenese (390-300 miljoen jaar geleden) overheen. In onze omgeving lag in het Ordovicium nog steeds de diepe zee die er ook al in het Cambrium had gelegen. Dit was de Brabant-Ardennen Trog, die met leem en lemig zand dat afkomstig was van het vasteland in het huidige Zuid-Duitsland, werd opgevuld.

Het Ordovicium in de Eifel.

In de omgeving van Aken behoren de gesteentelagen tot de periode van het Salm. Deze zijn door de geoloog Dumont naar de rivier Salm, in het zuidwesten van het massief van Stavelot, genoemd. Dumont noemde ze Systeme Salmien. In Duitsland noemde men ze eerst Obere Venn-Schichten, later Salmschichten. Deze behoren tot het Tremadoc, de oudste lagen van het Ordovicium.
In het Salm wisselen zeer dunne laagjes leisteen af met eveneens zeer dunne laagjes zandsteen.
Men kan vooral gesteentes uit het Onder-Salm aantreffen, Dumont noemde dit de “Assise de Vielsalm”. Deze laag is in de noordelijke Eifel circa 350 tot 550 meter dik. Het zijn grijze, groenachtige of blauwachtige harde leistenen die in dunne laagjes verdeeld zijn en glimmerrijke grijze of groenige zandstenen. Gidsfossielen van deze laag zijn Dictyonema flabelliforme flabelliforme, Dictyonema flabelliforme sociale, Dictyonema flabelliforme cf. norvegica en Obolus salteri. Vaak komt de leisteen uit het Salm in dunne, harde lagen voor zodat ze, onder meer in de buurt van Schevenhütte en in de steengroeve Elise ten noordwesten van Großhau, als dakleien gebruikt werd. De oudste en dus onderste lagen van het Salm zijn grijsbruin, maar de bovenste, jongere lagen laten allerlei bonte kleuren zien. Deze bonte lei- en zandsteen is onder meer te vinden bij Schevenhütte in de groeve Kaspar Müller. Ook in de oostelijke zijdalen van de Weisse Wehebach is gesteente uit het Onder-Salm te vinden. Nabij de ruines van Klooster Schwarzenbroich zijn zandsteenrijke lagen te vinden.