Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Rivierrombout.

Levenswijze.

De Rivierrombout (Gomphus flavipes) behoort tot de familie van de Rombouten (Gomphidae). Het vrouwtje van de Rivierrombout zet haar eitjes in open water af. Daarbij strijkt ze de eieren aan het wateroppervlak af. Soms gebeurt dit zelfs midden in de rivier. De larves verblijven relatief lang, tussen twee en vier jaar (gemiddeld drie jaar) in het zand en slib op de bodem. De verschillen in de ontwikkelingssnelheid van de larven hangen samen met het klimaat, de watertemperatuur, het voedselaanbod en de dichtheid waarin de larven voorkomen. Hun voedsel bestaat met name uit borstelwormen en muggenlarven (Crombaghs & Habraken, 2002). Langs de grote rivieren kruipen de dieren de zandstrandjes langs de oever op en sluipen dan uit hun larvenhuidje. Dit gebeurt in de ochtenduren en binnen een uur dat ze zijn uitgeslopen maken de imago´s hun eerste vlucht. Deze brengt hen dan ver van het water weg. Pas na twee weken keren de dieren terug naar het water. Dan zijn ze aanwezig op open, zonnige, zandige oevers. De mannetjes zitten vaak op de uitkijk naar vrouwtjes op bepaalde uitkijkposten. Patrouileren doen ze nauwelijks. De vliegtijd van de Rivierrombout valt in Nederland tussen 17 juni en 8 augustus (Crombaghs & Habraken, 2002).

Verspreiding in Nederland.

De Rivierrombout was uit Nederland voor het laatst gemeld uit 1902. Sindsdien werd ze als uitgestorven beschouwd. Waarnemingen uit de 19e eeuw zijn er wel, zes om precies te zijn, waarvan een uit het Maasdal bij Mook.
In 1996 werd in de filters van een electriciteitscentrale langs de Waal bij Nijmegen echter een larve gevonden. Onderzoek langs de Waal in 1998 en 1999 tonen het voorkomen van populaties langs zowel Waal als Nederrijn aan. De meeste grote rivieren werden gekoloniseerd, waarbij het aantal waarnemingen langs IJssel en Maas tot 2005 achterbleef (Van Schaik & Geraeds, 2005). Deze opmars past in het beeld dat de soort in andere Europese landen vertoont. In het begin van de jaren 1990 dook de soort op langs de Oostenrijkse Donau en langs de Duitse Elbe. De Elbe vormde de bronpopulatie voor de verspreiding van de Rivierrombout over Midden-Europa (Van Schaik & Geraeds, 2005). In 1996 en 1997 wordt de soort langs verschillende plekken langs de Rijn. In de grote rivieren verblijven de larven tussen de kribben langs de oever. Hier wordt veel zand en slib gedeponeerd waarin ze dan wegkruipen.

Verspreiding in Limburg.

In 2000 zijn er waarnemingen op diverse plekken langs de Grensmaas (Crombaghs & Habraken, 2002).
In 2000 wordt voor het eerst melding gemaakt van het voorkomen van de Rivierrombout langs het Nederlandse gedeelte van de Roer. In de Melicker Ohé vond op 30 augustus van dat jaar de eerste waarneming plaats van een mannelijk dier. Gericht zoeken in 2001 levert geen waarnemingen op. Op 29 juni 2002 worden twee exuviae ofwel larvenhuidjes gevonden in de omgeving van Roermond, waardoor het voorkomen definitief vaststaat (Van Schaik & Geraeds, 2005). In totaal zijn in 2002 tussen 29 juni en 20 juli 14 exuviae verzamelt in in totaal 4 kilometerhokken. In de maanden juli en augustus werden ook drie imago’s (allen mannetjes) gezien. Doordat vanaf dat moment regelmatig larvenhuidjes worden aangetroffen, kan gesproken worden van een populatie. De kolonisatie is met grote waarschijnlijkheid vanuit de Maas verlopen, aangezien de soort een voorkeur heeft voor benedenlopen van rivieren.
In 2003 verdubbelt het aantal larvenhuidjes dat wordt gevonden, daarnaast zijn er vier mannelijke en twee vrouwelijke imago ’s waargenomen. De exuviae zijn aangetroffen benedenstrooms van Lerop, dus in de benedenloop van de Roer. Het substraat op de uitsluipplekken bestaat vooral uit slib en zand. De larves zitten vooral in de binnenbochten van de rivieren met een ondiepe, zandige bodem en een lage stroomsnelheid. Als op dit soort plekken grindbanken aanwezig zijn, ontbreken de larven. Opvallend is dat de larves vaak verticaal, tegen de steilwanden op, uitsluipen, in tegenstelling tot de grote rivieren, waarlangs de dieren vaak horizontaal op de zandstrandjes uitsluipen. Imago ’s zijn juist verder stroomopwaarts van Sint-Odiliënberg gezien.


De Roer, rijk aan libellen.

Het Nederlandse gedeelte van de Roer is op libellengebied zeer bijzonder omdat er veel stroomminnende libellen, waaronder vijf soorten uit de groep van de Rombouten, voorkomen. Dit zijn de Gaffellibel (Ophiogomphus cecilia), de Rivierrombout (Gomphus flavipes), Beekrombout (Gomphus vulgatissimus), de Plasrombout (Gomphus pulchellus) en de Kleine tanglibel (Onychogophus forcipatus). Van al deze soorten is voortplanting langs de Roer geconstateerd.

Bronnen:

Crombaghs, B. & J. Habraken, 2002.Gomphus flavipes.Rivierrombout. In: Dijkstra, K, B., V.J. Kalkman, R. Ketelaar & M.J.T. van der Weide, 2002. De Nederlandse libellen (Odonata), KNNV Uitgeverij, Leiden, p. 270-272.
Van Schaik, V.A. & R.P.G. Geraeds, 2005. De Rivierrombout langs de Roer. De vestiging van een nieuwe populatie in Limburg. Natuurhistorisch Maandblad 94(2):33-36.