Rode Beek.
De Rode Beek dankt haar naam aan het ijzerhoudende grondwater dat in haar brongebiedop de Brunssummerheide opborrelt. Het ijzer oxideert waardoor er een rode neerslag ontstaat. Volgens een volkverhaal is het water rood door het bloed van een veldslag van de Hessen. Vroeger heette de beek overigens gewoon Heibeek. Ze ontsprong uit twee bronnen. Eén daarvan lag in het Sternbachdal, de andere meer westelijk. Dit was de Walderput. Uit het tweede Rumpenerven ontsprong een klein beekje dat het Kunkelke heette. Samen vormden deze de Heibeek. De Rode beek heet op oude landkaarten vanaf Schinveld Einderbeek.
Vanaf de Rimburgerweg is de Rode Beek gekanaliseerd en stroomt via een tunnel onder de steenberg van de Steenkolenmijn Hendrik heen. Verder stroomt ze langs het Schutterspark, waar het water gebruikt wordt om de vijvers te vullen.
Bij een watermolen op Duits grondgebied mondt ze uit in de Rodebach die afkomstig is uit Gilrath. Deze werd vroeger Pruisebeek genoemd. Dan stroomt ze verder langs Mindergangelt, Etzenrade, Süsterseel, Wehr, Tüddern, Millen en Nieuwstadt naar Sittard. Vandaar stroomt ze verder naar Oud-Roosteren waar ze via een grindgat uitmondt in de Maas.
De Rode Beek is circa 25 kilometer lang. Van deze lengte ligt 20 kilometer in Nederland en 5 kilometer, tussen Jabeek en Sittard, in Duitsland.
Economische betekenis.
In Brunssum, preciezer genomen bij Oeloven, lag vroeger een graanmolen langs de Rode Beek. Deze molen was al vanaf 1500 eigendom van de familie Vos. Door een huwelijk kwam ze in de 17e eeuw in handen van de adelijke familie De Negri. Barones de Negri, woonachtig in Kasteel Genhoes en dus vlakbij de watermolen, liet in 1866 de watermolen renoveren. Sindsdien beschikt de molen over koppels maalstenen die door een bovenslagrad met een doorsnede van 3,10 meter en een breedte van1,98 meter. Dit rad werd in 1899 door molenaar Arnold Keulers vervangen door een rad met een doorsnede van 4,70 meter en een breedte van 1,49 meter. Het rad kwam nu ook min of meer inpandig te staan. De watermolen bleef tot in de jaren 50 van de vorige eeuw in gebruik. In december 1987 verwoestte een brand de eigenlijke molen, sindsdien staat alleen nog het woonhuis uit 1866. Het bovenslagrad werd erna verplaatst naar een watermolen in Grathem.
In de mijnperiode werd het heldere water van de Rode Beek in Brunssum en door de Staatsmijnen gebruikt als drinkwater. Pompinstallaties in het Schutterspark pompten het water naar de Staatsmijn Hendrik. Na zuivering ging het water via leidingen verder naar de Staatsmijnen Emma en Wilhelmina en naar de inwoners van Brunssum.De Rode Beek werd door de Staatsmijn Hendrik gebruikt voor het wassen van de steenkool. Het met steenkoolgruis vervuilde water van het water van de slikvijvers (bezinkbassins) werd afgevoerd via de Rode Beek.
Natte heide langs de Rode Beek, nabij het strandbad.
Nabij het strandbad ligt aan weerszijden van de Rode beek een stuk met natte heide. Natte heide met Dophei (Erica tetralix) ontstaat op plaatsen waar het te droog is voor echte veenvorming. Dit kunnen vochtige heidepaadjes, afgeplagde stukjes of droogvallende oevers van vennen zijn. Naast Dophei zijn ook Bruine snavelbies (Rhynchospora fusca) en Moeraswolfsklauw (Lycopodiella inundata) kenmerkend. Moeraswolfsklauw is kenmerkend voor plekken die ´s winters onder water staan. Dit gebied is begroeid met Gewoon struisgras (Agrostis capillaris), Veelbloemige veldbies (Luzula multiflora), Pijpenstrootje (Molinia caerulescens), Struikhei (Calluna vulgaris), Gewone dophei (Erica tetralix), Pitrus (Juncus effusus), Trekrus (Juncus squarossus), Veldrus (Juncus acutiflorus), Witte snavelbies (Rhynchospora alba), Ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia), Liggende vleugeltjesbloem (Polygala serpyllifolia) en enkele soorten mossen als Gewoon haarmos (Polytrichum commune), Kroppluisjesmos (Dicranella cerviculata), Geoord veenmos (Sphagnum auriculatum) en Gewone pellia (Pellia epiphylla).
Heel bijzonder is het voorkomen van twee soorten Wolfsklauwen, te weten de Moeraswolfsklauw (Lycopodiella inundata), welke heel massaal te vinden is in dit gebied en Dennenwolfsklauw (Huperzia selago), waarvan dit de enige vindplaats in Limburg is.
Ook is er opslag van Boswilg (Salix cinerea), Zachte berk (Betula pubescens), Grove den (Pinus sylvestris) en Vuilboom (Rhamnus frangula). In de herfst van 2004 werd een deel van dit gebied ontdaan van de opslag van Grove den (Pinus sylvestris).
Op enkele iets drogere plekjes groeit het Vuurzwammetje (Hygrocybe miniata). De Levendbarende hagedis (Lacerta vivipara) komt er ook voor, evenals de Ringslang (Natrix natrix). Dit is, naast de populatie bij de Worm, haar enige populatie op Limburgs grondgebied. Waarschijnlijk wordt deze populatie zo nu en dan, door mensen die genoeg hebben van hun huisdier, aangevuld met terrarium exemplaren. Dit is te zien aan de tekening van de dieren, die afwijkt van het patroon van de inheemse exemplaren.
De natte heide is zeer gevoelig voor eutrofiëring, verdroging en verzuring.
Langs de Rode Beek leeft de Beekoeverlibel (Orthetrum coerulescens). Deze populatie is een van de grootste populaties van Nederland en ook de oudste. Ze is al sinds 1940 bekend. De Beekoeverlibel is voor de voortplanting gebonden aan kwelgebieden. Door de stijging van de temperatuur als gevolg van de klimaatverandering gaat het met deze soort steeds beter. Ook de Zuidelijke oeverlibel (Orthetrum brunneum) is langs de Rode beek te vinden. Zij leeft ook in kwelsituaties. Verder vliegt er de Tengere grasjuffer (Ischnura pumilio) en de Koraaljuffer (Ceriagrion tenellum). Op open plekjes zit het Zeggedoorntje (Tetrix subulata).