De Roer
De Roer ontspringt ten noordoosten van de Botrange in de Hoge Venen. Een echte bron is er niet. Het water uit het Fagne Wallone stroomt tot steeds meer kleine stroompjes samen en vormt op een gegeven moment een tweetal kleine beekjes, die het begin van de Roer vormen. Het ene bronbeekje begint ten zuidwesten van Drello of Drèlô, een klein bosje in het Fagne Wallone, dat ietwat hoger ligt dan de omgeving en ongeveer op de waterscheiding tussen Helle en Roer ligt. Het andere bronbeekje ontspringt ten zuiden van het bosje Grande Oneux. Waar de beekjes in het begin nog verscholen zijn onder pollen Pijpenstrootje (Molinea caerulea) en andere planten, worden ze allengs groter en uit de verdere omgeving voegen zich ook steeds meer kleine stroompjes met roodbruin, humusrijk water bij de jonge beekjes. Aan de rand van het veen is het stroompje dat vanaf Drello komt al een redelijk beekje geworden.
Waar de Roerbronbeekjes uit het veen komen stromen ze eerst door een smalle strook met bos waarin ze zich ook verenigen. Het water is bruin van de humus, precies zoals het bij een veenbeek moet zijn. De samenvloeiingsplek draagt dan ook de naam La Noire Eau (het zwarte water). Ietwat stroomopwaarts hiervan ligt een bron waar koolzuurhoudend water opborrelt. Deze plek heet Pouhon Pietkin en is genoemd naar pastoor Pietkin uit Sourbrodt. De bedding is inmiddels al behoorlijk breed uitgeslepen, een gevolg van grotere waterafvoer na het smelten van sneeuw of hevige regenval in de HogeVenen. In de stenen die in de bedding liggen zijn vaak kleine, circa 4 mm grote pyrietkristallen te vinden.
Bij de brug van Bosfagne komt de Roer weer uit het bos tevoorschijn en stroomt vanaf nu tussen weilanden door.