|
Het Roerdal tussen Vlodrop en Roermond.
Algemeen.
De Roer tussen Vlodrop en haar monding in de Maas in de Roermondse binnenstad is een laaglandrivier die met grote meanders door een vrij vlak gebied stroomt. Grote delen van het gebied, in totaal 800 hectare, zijn uitgeroepen tot Natura-2000-gebied. Ze herbergen een rijke fauna, waarbij met name Bever, IJsvogel, Oeverzwaluw en diverse soorten libellen opvallen.
Geologie.
De Roer behoort tot het type van de matig tot snelstromende riviertjes op een grindrijke bodem. Het is een regenrivier met grote fluctuaties in de afvoer. Aangezien de Roer afkomstig is uit de Duitse Eifel, is de waterstand het hoogste in de periode na het smelten van de sneeuw of na zware regenval in de Hoge Venen en Eifel. Bij de overstromingen wordt dan eerst op de hogere delen (oeverwallen) vlakbij de rivier het relatief zware zand afgezet, in de lagere delen (komgronden) die verder van de rivier liggen bezinkt de lichtere klei.
De Roer stroomt met grote meanders door een vrij vlak gebied. Kenmerkend is de sterke meandering met de daaraan gepaard gaande aanwezigheid van oude, afgesneden meanders. De dynamiek wordt deels door de mens bepaald, maar de morfologie kent door de hoge dynamiek toch een hoge mate van natuurlijkheid. De meandering hangt samen met haar ligging in de Centrale slenk, ook wel Roerdalslenk genoemd. De omliggende gebieden (horsten) liggen hoger dan het Roerdal. Tussen de Roerdalslenk en de horst van de Meinweg loopt de Peelrandbreuk. Deze laat regelmatig van zich horen, zoals op 13 april 1992.
Er bestaat een grote variatie in stroomsnelheid, waterdiepte en bodemsubstraat hetgeen gunstig is voor allerlei organismen. De Roer kent op het Nederlandse traject steile oevers die regelmatig afkalven. De binnenbochten bestaan uit ondiee, zandige delen. De stroomsnelheid hier is veel lager.
Hoewel de Roer hier door een vlak landschap stroomt, is er toch heel wat te ontdekken. Het op het eerste oog vlakke landschap, blijkt toch heel divers te zijn, met oeverwallen en komgronden, afkalvende oevers en afgesneden meanders. Van de totale lengte van het Nederlandse gedeelte van de Roer, circa 22 kilometer, kan de Roer over ruim 15 kilometer vrij meanderen. Vanaf Paarlo stroomafwaarts is de Roer ook hier en daar bedijkt, deze lage kades verstoren de idyllische aanblik van het landschap echter geenszins. Tot het midden van de jaren tachtig van de vorige eeuw was het grootste deel van de oevers verstevigd, maar deze versterkingen zijn weggehaald vanwege het belang van de vrije meandering van de rivier.
Watervervuiling.
Tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw was de Roer een vervuild riviertje. De industrie in de bovenloop van de Roer en haar zijrivieren was hier debet aan. De papierindustrie nabij Düren, de steenkolenmijnbouw rondom Aken en Hückelhoven en allerlei andere industrieën tastten de waterkwaliteit sterk aan. Het water zag zwart door het kolenslib en zaten er veel PCB´s in die afkomstig waren uit de olie uit de hydraulische stutten die in de mijnen gebruikt werden. Door de bouw van waterzuiveringen werd de waterkwaliteit snel verbeterd. Hierdoor bloeide ook de flora en fauna in het gebied op.
Flora.
Het Roerdal kent een deels gesloten karakter door de plantages met Canadese populieren (Populus X canadensis). Hierin bloeit in mei Dolle kervel (Chaerophyllum temulum), Dagkoekoeksbloem (Silene dioica) en Fluitenkruid (Anthryscus sylvestris). Langs het water liggen voedselrijke ruigtes met Grote brandnetel (Urtica dioica), Gevlekte scheerling (Conium maculatum) en Gevlekte dovenetel (Lamium maculatum).Ook groeien er ooibossen met Schietwilg (Salix alba) waarin brandnetels het aanzien bepalen. Als echte lianen klimt de Hop (Humulus lupulus) in de bomen omhoog.
Restanten van voormalige meanders, waarvan de recente meanders nog water voeren en de oude geheel of gedeeltelijk verland zijn en begroeid zijn met ooibos, liggen op allerlei plekken langs de rivier. In de ooibossen met Geoorde wilg (Salix auriculata) groeien Dotterbloemen (Caltha palustris). In de nog watervoerende meanders groeit een moerasvegetatie met Gele lis (Iris pseudacoris), Kattenstaart (Lythrum salicaria), Schildereprijs (Veronica scutellata), Wolfspoot (Lycopus europaeus), Watermunt (Mentha aquatica) en diverse soorten zeggen (Carex sp.) begroeid is.
Stroomafwaarts van Sint-Odiliënberg liggen langs de rivier stroomruggen en dijkjes met een zandige ondergrond. Deze kennen een kleurrijke flora met onder meer Geel walstro (Gallium verum), Knoopkruid (Centaurea jacea), Jacobskruiskruid (Senecio jacobaea), Kattedoorn (Ononis spinosa) en Zeepkruid (Sapponaria officinalis).
De komgronden met een vaak kleiige ondergrond zijn grotendeels in gebruik als grasland, deels als weiland en deels als hooiland. Bij overstromingen lopen de laaggelegen komgronden onder water. In de hooilanden groeien sporadisch nog veel Pinksterbloemen (Cardamine pratensis), Echte koekoeksbloemen (Lychnis flos-cuculi) en Scherpe boterbloemen (Ranunculus acris). Hier en daar liggen ook akkers.
Fauna.
De Roer is door de verbetering van de waterkwaliteit een waar eldorado voor libellen geworden. Zeldzame soorten als Kleine tanglibel (Onychogomphus forcipatus), Gaffellibel (Ophiogomphus cecilia) en Rivierrombout (Gomphus flavipes) hebben er stabiele populaties opgebouwd. Deze soorten vliegen echter in vrij lage aantallen en zijn niet zo eenvoudig waar te nemen. De Kleine tanglibel wordt lang niet ieder jaar als volwassen dier (imago) waargenomen, maar de larvehuidjes of exuvien kunnen wel met wat geluk worden gevonden. Hetzelfde geldt voor de Gaffellibel, waarvan jaarlijks hooguit een handjevol imago´s gezien wordt. Van de Rivierrombout sluipen jaarlijks enkele honderden dieren uit, maar nadat deze zich een tijdlang van de rivier hebben teruggetrokken om in de verdere omgeving uit te kleuren en te jagen, blijken bij het begin van de paartijd toch slechts geringe aantallen terug te keren langs de Roer. Veel eenvoudiger is de Weidebeekjuffer (Caleopteryx splendens) met zijn half doorschijnende en half blauwe vleugels te ontdekken.
Dankzij een vispassage bij de ECI-centrale in Roermond die in 2008 in gebruik werd genomen, is de Roer weer optrekbaar voor vissen en tevens ontstaat er steeds beter zicht op welke vissoorten in de Roer leven. Deze vispassage werd aangelegd met geld uit het Life-programma van de Europese unie en moet het mogelijk maken dat diverse vissoorten, zoals Zalm (Salmo solar), Zeeforel (Salmo trutta trutta) en de prikken weer vanuit de Noordzee, via de Maas hun paaiplaatsen in de bovenloop van de Roer kunnen bereiken. Momenteel zijn er ruim 34 verschillende soorten waargemen, een bijzonder hoog aantal voor Nederlandse begrippen. Zo werd in 2002 voor het eerst na 125 jaar de aanwezigheid van de Zalm in de Roer vastgesteld. Andere bijzondere vissen in de Roer zijn de prikken, primitieve vissen zonder skelet, maar met een inwendige versterking door kraakbeen. Niet alleen de Beekprik (Lampetra planeri), maar ook de Rivierprik (Lampetra fluviatilis) en de Zeeprik (Petromyzon marinus) hebben de Roer ontdekt en trekken de rivier op om te paaien. Beide laatstgenoemde soorten trekken vanuit de zee naar paaiplekken in de bovenloop van de Roer. Daar leven de jonge dieren eerst enkele jaren ingegraven in de rivierbodem. Na de metamorfose trekken ze naar zee om daar een parasitair leven te leiden. Daartoe hebben ze in hun bek scherpe tanden waarmee ze zich in andere vissen vastbijten. Na een aantal jaren trekken ze weer terug naar de bovenloop van de rivier om te paaien waarna ze sterven. De Beekprik is een standvis die zijn hele levenscyclus in de Roer volbrengt.
De Bever (Castor fiber) heeft spontaan zijn weg naar de Roer gevonden. Vanuit een populatie die tussen 1983 en 1989 in de Eifel werd uitgezet zakten jonge dieren af naar ons land en vestigden zich niet alleen in de Roer, maar ook in de Maas en haar zijbeken. De vele Canadese populieren (Populus X canadensis) langs de Roer leggen daarbij het loodje. Daarnaast eet de Bever echter ook graag de jonge twijgjes en de bast van wilgen (Salix sp.). Door haar meanderen heeft de Rur een diverse morfologie. De steile oevers worden bevolkt door kleine kolonies Oeverzwaluwen (Riparia riparia). In de zomer van 2010 kreeg een kolonie wel heel kleurrijk en exotisch bezoek. Een handjevol Bijeneters () koos dezelfde steilwand uit om hun jongen groot te brengen.Twee broedgevallen bleken succesvol. Het Roerdal is een waar IJsvogelparadijs; jaarlijks broederen er 9 tot 14 paartjes. De IJsvogel (Alcedoa atthis) maakt zijn 80 tot 100 centimeter lange nestpijpen ook in de steilwanden van de Roer. Een andere exotisch aandoende vogel is de geel-zwart gekleurde Wielewaal (Oriolus oriolus) die een verborgen bestaan leidt in de toppen van de populieren. Wie zijn dudeljo-roep of zijn krassende waarschuwingsroep merkt echter al snel de aanwezigheid van deze bijzondere soort op.
De Grote gele kwikstaart (Motacilla cinerea) broedt doorgaans onder bruggen, bij stuwen of in de omgeving van boerderijen en heeft jaarlijks vier tot zes territoria in het Roerdal. In de ooibossen zingt in de meimaand de Nachtegaal (Luscinia megarhynchos) van de late avond tot de vroege ochtend zijn melodieuze wijsje.
Onderweg in het gebied.
De Roer stroomt grotendeels door weilanden en is vaak slechts op enige afstand zichtbaar vanaf de wandel- en fietspaden door het dal. Een mooie manier om het Roerdal tussen Vlodrop en Melick te verkennen is het zogenaamde Roer- en kerkepad met een lengte van 18 kilometer.
|
|