Tegenwoordig zijn grote delen van de Rureifel voor de rundveeteelt in gebruik, maar vroeger was dit zeker niet zo. Uitgestrekte beukenbossen domineerden toen het landschap. In het bos werd vooral de zogenaamde "Rottwirtschaft" bedreven. Dit houdt in dat in een 15 tot 20- jarige cyclus de bossen werden gekapt, het hout in brand gestoken en met de overgebleven as het bos bemest. Hierop kon dan één tot twee jaar achter elkaar graan verbouwd worden. Dit was haver, rogge of boekweit. Daarna werd de bodem ongeveer 20 jaar met rust gelaten. Uit de boomstronken ontsproten dan weer nieuwe bomen en het bos kon zich herstellen. Na ongeveer 12 jaar was er dan een "Niederwald" ontstaan, waarin in de 18e en 19e eeuw een genadeloze roofbouw bedreven werd.
Bij de "Schiffelwirtschaft " werd het bos compleet gerooid en na een één- tot vierjarig gebruik als akker, als schaapsweide gebruikt. Deze schapenteelt droeg bij aan het ontstaan van de lakenindustrie in Monschau. Door dit landbouwkundige gebruik van het bos ontstonden tussen de 16e en de 19e eeuw grote braakliggende gebieden in de Rureifel.