Soortbeschrijving.
Bezemkruiskruid (Senecio inaequidens) is een opvallende neofiet. Het is een lichtminnende, tweejarige soort die tot het geslacht van de Komposieten (Asteracea) behoort. Ze groeit graag op zonnige, open plekken op een steenachtige, vrij droge tot vrij vochtige ondergrond op diverse soorten substraat, waaronder zand, rotsen, löss en kalksteen. Hoe meer zon op de standplaatsen schijnt, hoe beter voor de soort. Het lijkt dat de warmteproduktie van verkeer en industrie haar bloei bevorderen. Bezemkruiskruid is een vroege pionier door zijn brede voorkeur voor standplaatsen. Bezemkruiskruid verdraagt een snelle wisseling van vochtige en droge omstandigheden.
De Nederlandse naam is afkomstig van de vorm van de plant, die door zijn sterke vertakking aan een omgekeerde bezem doet denken. De soortaanduiding inaequidens betekent ongelijke tanden. De planten wortelen doorgaans heel diep. De bladeren zijn twee tot vijf millimeter breed en drie tot tien centimeter lang. De planten bereiken een hoogte van 20 tot 110 centimeter. Vaak is de basis van de kantige stengel verhout. De bloemhoofdjes zijn heldergeel en 1,8 tot 2,5 centimeter in doorsnede. Ze tellen twaalf tot veertien lintbloemen en gemiddeld 13 buitenomwindsels met een witvliezige, gefranjerde rand (Weeda, 1991, Van der Meijden, 2005). Opvallend is de lange bloeiperiode. Deze begint in mei-juni en loopt vaak door tot in december. Hoewel de soort van sub-tropische oorsprong is, lijkt ze van vorst (tot -12 º Celsius (Weeda, 1991)) weinig last te hebben. De planten worden door diverse soorten insecten bestoven, onder meer zweefvliegen. Iedere plant produceert gemiddeld jaarlijks 10.000 zaden die door de wind verspreid worden. Deze behouden hun kiemkracht 30 tot 40 jaar.
Herkomst.
Oorspronkelijk komt Bezemkruiskruid uit oostelijk Zuid-Afrika (Natal, Transvaal, Nambibië) waar ze op rotshellingen en op zandig-grindige grindbanken langs riveren groeit. De zaden van Bezemkruiskruid werden meegevoerd in de ruwe, ongewasssen wol van schapen en als woladventief bereikte ze het zuiden van Australië, Nieuw- Zeeland en Argentinië.
Ook Europa werd rond 1900 via verschillende punten gekoloniseerd. Reeds in 1896 werd de soort in de buurt van Bremen als eerste plek in Duitsland vermeld. In Zuid-Frankrijk vormde Mazamet, ten oosten van Toulouse de eerste locatie, in Noord-Franrijk groeide Bezemkruiskruid in een ruderaal duinterrein nabij de haven van Calais, in Noord-Italië Vicenza en in Oost-België Verviers. In eerste instantie bleef ze beperkt tot wolwasserijen, plekken waar wol gekamd werd en havens, waar ze doorgaans enkele jaren standhield en dan weer verdween.
In Europa is ze te vinden in Italië, Zwitserland, Frankrijk, België, Nederland, West- Duitsland en Groot-Brittanië. In Nederland stammen de eerste vermeldingen uit Tilburg (1939) (in de nabijheid van een wolfabriek) en Breda (1942). De massale uitbreiding buiten de typische vindplaatsen begon tussen 1960 en 1970.
In Midden- en West-Europa is de soort inmiddels tot op een hoogte van 1400 meter te vinden. In Nederland is Bezemkruiskruid algemeen in het Heuvelland en in de urbane districten en breidt ze zich elders wel snel uit (Van der Meijden, 2005).
Verspreiding in de Euregio.
Het zaad was afkomstig uit de wolindustrie van Verviers en de soort breidde zich vervolgens langs de Vesdre uit naar Luik en vandaar stroomafwaarts door het dal van de Maas. In 1942 bereikte Bezemkruiskruid via het Maasdal ook Nederland (Weeda, 1991). Daar bleef het lange tijd ook toe beperkt. Pas vanaf 1975 kent het in Zuid- en Midden-Limburg een algemene verspreiding. In de buurt van Aken werd het in 1972 door Professor Patzke en in 1976 door Erich Savelsbergh vermeld. Sinds het begin van de jaren 1980 breidde Bezemkruiskruid zich massaal uit tussen Aken en Keulen. De verdere verspreiding werd bevorderd door de trein. Langs de spoorlijnen ging de verspreiding namelijk veel sneller. In Haarlem verscheen de soort namelijk ook als eerste langs het spoor (Weeda, 1991). In 1991 vermeldt Weeda dat Bezemkruiskruid een aaneengesloten areaal in de omgeving van Luik en Genk, Zuid- en Midden-Limburg, het noordelijke Rijnland en het aangrenzende deel van Westfalen omvat. Inmiddels lijkt het erop dat de concentratiegebieden rondom Bremen en rondom Luik door middel van de middenbermen van de spoorwegen met elkaar verbonden zijn. Bezemkruiskruid groeit op braakliggende terreinen in steden, langs straten en spoorlijnen, op haven- en industrieterreinen, op (stads-) muren, op steenbergen en op de stortbergen van de bruinkoolgroeves.
Op steenbergen in de Nederlands-Duits-Belgische grensstreek is het een opvallende verschijning die zowel op de vlakke plateau ´s als op de steile hellingen met schuivend puin stand houdt. In het Ruhrgebied was de plant anno 1999 slechts sporadisch op steenbergen te vinden (Plum, 1999) en op de steenbergen in Noord-Frankrijk en rondom Zwickau ontbrak het zelfs geheel.
Naamgeving.
Lange tijd was de naamgeving van de soort onduidelijk. in eerste instantie werd aangenomen dat het de Australische soort Senecio lautus betrof (Weeda, 1991). Inmiddels is met zekerheid vastgesteld dat de planten afkomstig zijn uit Zuid-Afrika. De naam Senecio inaequidens is echter nog steeds onzeker (Weeda, 1991). In Zuid-Afrika komen namelijk verschillende sterk gelijkende soorten kruiskruiden voor, waarvan de onderlinge verwantschap nog moet worden uitgezocht.
Literatuur:
Plum, N., 1999, Vegetationsdynamik auf Steinkohlenbergehalden des Aachen-Erkelenzer Reviers, Schriftliche Hausarbeit im Rahmen der Magisterprüfung im Fach Geographie. Geograpisches Institut, RWTH Aachen.
Van der Meijden, R., 2005, Heukels´flora van Nederland 23e druk, Wolters-Noordhoff Groningen/Houten.
Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra, T. Westra, 1991, Nederlandse ecologische flora, Wilde planten en hun relaties 4, KNNV Uigeverij.