Een bordje aan de B- 399 wijst vlak voor het dorpje Vossenack rechtsaf het dal in naar Simonskall. Op het bordje wordt het plaatsje, zeker niet onterecht, aangeduidt als "Die Perle der Eifel". Diep in het Kalltal verborgen ligt het idyllische gehuchtje, bestaande uit enkele oude vakwerkhuizen, een vervallen watermolen en een kleine kapel. En daarbovenop, gelukkig of helaas, een groot aantal horeca- gelegenheden.
Vroeger was Simonskall een nederzetting van de Hugenoten. De aanwezigheid van ijzererts, met name in de omgeving van Schmidt, waterkracht van de Kall en de houtskool uit de omliggende bossen zorgden ervoor dat Simonskall al in de 16e eeuw één van de belangrijkste industrieplaatsjes van het Monschauer land werd. De ijzererts zat in het Onder-Devonische leisteen.
In 1608 stichten de broers Tobias en Bartholomäus Schobinger (1548-1631) uit het Zwitserse St. Gallen hier een glasfabriek en een zeepziederij. De concessie hiervoor werd op 3 juli van dat jaar afgegeven. Het is niet bekend over hier tevoren ook al bewoning was. Van oorsprong waren de Schobingers handelaren in gewoven stoffen in Antwerpen. Vanwege de religieuze onrust verlieten ze Antwerpen en trokken naar Keulen. Daar bleven ze echter ook niet lang en vestigden zich toen in Kalkofen bij Aken. Van hieruit gingen ze naar Simonskall. Hier bouwden ze een versterkte woning een verdedigingtoren van twee verdiepingen en een kelder. Aan alle vier de zijden van de toren waren schietgaten aangebracht.
In 1612 werd Simon I Kremer, een protestantse Reidmeister (iemand die ijzererts smolt), mede-eigenaar van de ijzersmelterij. In 1620 verkochten ze hun bezittingen geheel aan Simon Kremer. Bartholomäus Schobinger overleedt in 1631 in Heimbach.
Kremers gelijknamige zoon noemde zich later "Simon op der Callen" en aan hem dankt het plaatsje ook zijn naam. Eerst heette het eenvoudig “Auf der Callen” en later “Simon op der Call”. Deze Simon bouwde het complex om tot een hoogoven, waarbij hij delen van de glasfabriek en de zeepziederij hergebruikte. Er was een hoogoven, een ijzersmelterij en een ijzerpletterij (een zogenaamd “Hammerwerk”) gevestigd. In de ijzerpletterij werd met een zware hamer voortdurend op het gewonnen ingebeukt om het overschot aan koolstof eruit te slaan.
In 1643 bouwde hij een versterkt woonhuis dat de naam "die Burg" draagt. Dit gebouw ligt direct aan de Kall en bestaat uit een boerderijgedeelte en een woonhuis met een vierkante binnenplaats. Van hieruit leverde hij het ijzer aan de wapenfabrieken in Luik.
Later nam de familie Hoesch de hoogoven over. Jeremias Hoesch (overleden in 1764) bijvoorbeeld was een tijdlang eigenaar van de hoogoven. Zij bezaten in het Kalltal ook al de Zweifallshammer. Op 18 november 1800 beschreef een bezoeker het complex als bestaande uit een hoogoven, een ijzerpletterij, twee vuurplaatsen (Frischefeuer) en een arbeiderswoning.
Het erts kwam destijds uit Gressenich en Maubach. De hoogoven werd 11 maanden per jaar gebruikt en in die tijd werd 30 Zehnter ruw ijzer per dag gewonnen. Dit resulteerde in 9.900 Zehnter staafijzer per jaar. In 1816 bleek de hoogoven op deze plek niet meer rendabel en werd gesloten. De fabrieksgebouwen werden toen ook afgebroken en de wegen vervielen. Omdat men destijds nog geen bruggen had, lagen overal door de rivieren voordes.
Aan zijn afgelegen ligging dankt een groot aantal huizen in het plaatsje het versterkte uiterlijk.
Het huidige "Haus des Gastes", een stevig, twee verdiepingen hoog huis, gebouwd uit lokale breuksteen, werd in 1651 door Johann Wilden, de schoonzoon van Simon Kremer, gebouwd. Het heeft ook een versterkte toren. Binnenin zijn geregeld tentoonstellingen te zien. Zo is er een vaste opstelling van documentatie- materiaal over de Tweede Wereldoorlog in deze regio en zijn enkele ruimtes ingericht in de stijl van vroeger dagen. Ook is er een schaalmodel van een "Kolenmeiler" te zien.
In de buurt hiervan ligt ook een watermolen met een nogal vervallen waterrad. Deze molen werd in 1622 door de naamgever van het gehucht, Simon an der Kaller, gebouwd. Het was toen een korenmolen. Omdat Simon an der Kaller in werkelijkheid Kremer heette, heette de molen in die tijd Kremersmühle. In het gehuchtje ontdekken we ook nog enkele cafeetjes en een tweetal 17e eeuwse woonhuizen. In 1900 begon het toerisme op te komen. Toen werd het Rast en Kaffeehaus van Anton Leister gebouwd. De Talschenke, een hotel, werd in 1920 gebouwd.