Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Sint-Gerlachus.

Sint-Gerlachus is een heilige die in de 12e eeuw in de buurt van Houthem leefde. In de Vita Beati Gerlaci Eremytae staat zijn levensbeschrijving. Deze werd in 1227 opgeschreven, dat was ongeveer 60 jaar nadat de Heilige was overleden. De schrijver baseert zich op de mondelinge overlevering die destijds in de streek rondging en op herinneringen van personen die de heilige nog zouden hebben gekend. Het boek bestaat uit twee delen, de eigenlijke levensbeschrijving (vita) en de wonderen welke op voorspraak van de Heilige na zijn dood gebeurden (Miracula). Het origineel hiervan is helaas verloren gegaan.
Gerlachus werd geboren rond 1120 en was van adellijke afkomst. Hij stamde uit de omgeving van Maastricht. Hij leidde een lichtzinnig bestaan dat voornamelijk bestond uit het voeren van oorlogen. Dat veranderde na een periode van circa dertig jaar, toen zijn vrouw Lenora plotseling stierf. Gerlachus ervoer dit toen hij terugkeerde van een toernooi. Daardoor kwam hij tot inkeer en trok op bedevaart naar Rome en werkte vervolgens zeven jaar voor de zieken in Jeruzalem. Hij liep barvoets endroeg onder zijn harnes een kriebelend haren boetehemd rond.
Toen hij met een schriftelijke goedkeuring van de Paus teruggekeerd was, ging hij in een holle eik in het Geuldal wonen. Deze eik stond op circa 1250 meter ten oosten van de parochiekerk van Houthem. Hij leefde heel ascetisch, waarbij hij zijn brood mengde met as van het vuur en water dronk uit de bron vlakbij de eik. Hij liep iedere dag via Berg en Terblijt naar het graf van Sint-Servaas in Maastricht, blootvoets een barre tocht van bijna negen kilometer. Op zaterdag ging hij naar de Dom van Aken. De meeste mensen vonden zijn levenstijl bewonderenswaardig, maar de monniken van de Benedictijnse proosdij in Meerssen, die onderhorig was aan de Sint-Remigiusabdij van Reims, waren niet zo blij met zijn aanwezigheid. Het kerkje van Houthem, de Vroenhof, werd bediend door clerici in dienst van deze proosdij. Ze deden hun beklag bij de Norbertus, de wijbisschop van Luik, die toen opdracht gaf om de eik van Sint-Gerlachus te vellen. Men had hem namelijk wijsgemaakt dat de kluizenaar daarin geld zou hebben verstopt. Toen de bisschop echter merkte dat hij bedrogen was, nam hij de zorg voor de kluizenaar op zich en liet van het hout van de eik een huis bouwen waarin Gerlachus kon wonen. Dit bestond uit een kapel en een gecombineerd woon- en slaapvertrek. Tevens zorgde hij ervoor dat er regelmatig een geestelijke vanuit de abdij Kloosterrade naar de kleine kapel trok om daar de Heilige mis te lezen. Iets wat Gerlachus zelf, als leek, niet kon.
De bekendheid van Sint-Gerlachus nam steeds meer toe. Zelfs Hildegard von Bingen zou hem een bloemenkrans hebben gestuurd, die ze bij haar wijding had ontvangen. Oda, Vrouwe van Heinsberg en eigenaresse van het gebied waarin de kluizenaar verbleef, schonk hem zelfs enkele stukken grond, onder meer het terrein rondom zijn kapel.
Op Passiezondag, voorafgaand aan het jaar waarin Gerlachus stierf (1165 of 1166) zou het water in de bron vlakbij zijn kluis drie keer in wijn zijn veranderd. Toen de priester Rutger hem de beker aanreikte zei Gerlachus dat hij al 14 jaar lang geen wijn meer gedronken had en het ongepast vond om dit in de Passietijd te doen. Het wonder herhaalde zich echter nog tweemaal en daarop dankte Gerlachus God.
Op 5 januari 1165 of 1166 overleed Gerlachus. Hij werd gehuld in zijn maliënkolder en haren kleed begraven in zijn eigen oratorium. Zijn feestdag (sterfdag) is 5 januari. Tegenwoordig is er rond die dag een octaaf, een acht daags kerkelijk feest, waarbij tijdens de mis de Gerlachusbroodjes worden uitgedeeld aan de pelgrims.
Zijn botten werden na een overstroming van de Geul tussen 1215 en 1220 overgebracht naar een speciaal gemaakte graftombe. Dit deed proost Johannes van het klooster heinsberg. Tijdens het bestuur van proost Willem (1279-1287) werd er zelfs een praalgraf voor zijn gebeente gemaakt. Zijn relieken werden toen gewikkeld in een liturgisch bovenkleed (tunica) voor een subdiaken. Dit wordt tegenwoordig beschouwd als de “tunicella van Sint-Gerlach”. Deze tunicella stamt namelijk echter pas uit de 10e of 11e eeuw en kan dus nooit van Sint-Gerlachus zijn geweest.
In de 18e eeuw werd een nieuwe reliekenkist gemaakt en het gebeente voorzien van een nieuw omhulsel. Daarbij werd uit respect de tunicella voorzichtig opgevouwen en in een nieuwe hoes gestoken. Zo werd het kledingstuk gevonden bij het onderzoek aan de schrijn van Sint-Gerlachus in 1869. Tegenwoordig ligt het gebeente van Sint-Gerlacus nog steeds in de barokke reliekschrijn onder het altaar achter in de kerk. In deze kist liggen vier pakketjes met in een daarvan 23 beenderen van Sint-Gerlachus. Volgens een onderzoek in 1995 waren de botten afkomstig van een man die in de 12e eeuw heeft geleefd, ongeveer 40 jaar oud is geowrden en 1,77 groot geweest is. In een ander pakket zat het koord (cingula) van de heilige, in het derde pakket de tunicella en enige kruisjes en in het vierde pakket verschillende beenderen van andere heiligen. Deze kist werd waarschijnlijk in 1783 tegelijk met het praalgraf gemaakt. Oorspronkelijk stond de kist samen met de cenotaaf in het midden van de kerk. In 1868 werd de kist met de relieken achter in de kerk geplaatst en daar staat ze nu nog. Wel heeft men in 1999 plannen gehad om de relieken in het praalgraf midden in de kerk te plaatsen, maar dat is niet doorgegeaan.
De schedel werd al in 1704 door de Maastrichtse kunstenaar Frederik Wery in een zilveren borstbeeld gevat. Bovenin is door een rond glas de witte doek te zien waarin de schedel gewikkeld zit. Erop is te lezen “Reliquiae capitis S. Gerlachi conf”.
Het praalgraf werd in 1783 bovenop het graf van Sint-Gerlachus gebouwd.Het bestaat uit een witbeschilderde houten tombe welke versierd is met guirlandes en eikenloof. De kern van de constructie bestaat uit mergel. Bovenop de tome is een liggend beeld van de Heilige te zien. Hij ligt op een praalbed, heeft een lange pelgrimsstaf in zijn handen en draagt het kruis van Jeruzalem op zijn borst. Het barokke beeld heeft een lengte van 1,40 meter. Onder de graftombe ligt het Sint-Gerlachuszand. Men kan dit met een schepje wegscheppen en meenemen. In feite is dit geen zand maar gemalen mergel uit een van de plaatselijke mergelgroeves.
In de kerk staan enkele beelden van de heilige. Rond 1867 is een neogotisch monochroom over geschilderd houten beeld gemaakt dat bovenop het Sint-Geralchusaltaar stond en zich nu aan de linkerzijde van het priesterkoor bevindt. Dit beeld heeft een hoogte van 1,65 centimeter en toont de heilige in staande houding. In zijn rechterhand houdt hij een pelgrimsstaf en zijn rechterhand ligt op zijn borst. Hij is blootvoets en gekleed in een norbertijns habijt. Op zijn borst draagt hij het kruis van Jeruzalem.
In de schatkamer van de kerk staat een beeld van Sint-Gerlachus uit 1786 dat gemaakt werd in opdracht van pastoor Willem Vreeën. Oorspronkelijk stond het in de parochiekerk. Het beeld is 1,13 meter hoog en toont Gerlachus in zijn holle eik, blootvoets en gekleed in een wit habijt. In zijn handen draagt hij een staf en om zijn middel hangt een dun koord. Om zijn hals een borstkruis. Tot 1808 stond dit beeld in de Martinuskerk en verhuisde erna naar de parochiekerk. In 1870 verhuisde het naar de wegkapel. Een replica hiervan staat nu nog steeds in de wegkapel.
´Tegen de westgevel van de kerk staat ook een sterk verweerd, twee meter hoog beeld van Sint-Gerlachus. Het is een beeld dat uit mergel gekapt is. Het staat in een ondiepe nis met een schelpvormige afsluiting en stamt uit 1876.
De verering van Sint-Gerlachus begon dus al vroeg na zijn dood. Tussen 1165 en 1227 werd Gerlachus al vereerd in het gebied tussen Tongeren in het westen, Keulen in het oosten, Roermond in het noorden en Luik in het zuiden. Pelgrims kwamen uit alle randen van de bevolking. Meestal kwamen ze naar Sint-Gerlach om te vragen voor een goede gezondheid van mens en dier. Vooral hoornvee en paarden met besmettelijke ziektes, uitputting en kreupelheid, koorts, hoofdpijn, tandpijn, verlamming, blindheid en zere voeten bij mensen waren vaak voorkomende gebeden. De mensen hadden veel baat bij de heilige grond rondom de kist. Deze vermengde men met water en dit werd aan de zieken te drinken gegeven. Toen de aarde rondom de doodskist van Sint-Gerlachus op was, werd de voorraad aangevuld met gezegend mergelzand uit de nabije mergelgroeves. Tegenwoordig zijn er aan weerszijden van het praalgraf twee boogvormige openingen van circa 65 centimeter breed te vinden waaruit men met een schepje de mergel kan scheppen. De boeren nemen het mee naar huis en bestrooiden er de deel mee of het werd –met name in Belgisch-Limburg- over de koppen van de paarden en koeien gewreven.
Ook het water van de Sint-Gerlachusput werd gedronken door pelgrims.
Toen in 1786, bij het Verdrag van Fontainebleau, Houthem bij de Republiek der Verenigde Nederlanden werd gevoegd, werden de nonnen door de Oostenrijkse regering gedwongen naar een klooster op keizerlijk gebied te verhuizen. Ze verhuisden naar het voormalige kartuizerklooster in Roermond en namen de verering van Sint-Gerlach mee. De grafkist en het praalgraf verbleven derhalve tussen 1786 en 1841 in Roermond. In 1788 verleende Paus Pius VI een volle aflaat aan allen die op 5 januari en/ of de dinsdag na Pinksteren in de kerk van Sint-Gerlach te Roermond kwamen bidden. In Houthem werd de verering van Sint-Gerlach voortgezet in de parochiekerk rondom het door pastoor Vreeën gekochte beeld. In 1808 werd de parochiekerk op de Vroenhof verlaten en trok men naar de voormalige kloosterkerk. Toen men op 28 augustus 1808 ook enkele botrelieken ontving, nam de Sint-Gerlach-verering weer een hernieuwde aanvang.
Op 30 augustus 1841 werden de relieken in een feestelijke stoet teruggebracht naar Houthem. Kort daarna werd ook de put weer opgemetseld.