Stetternicher Wald.
Ligging: Kreis Düren, ten zuidoosten van Jülich.
Oppervlakte: 112 hectare.
Onder bescherming sinds: 29 september 1984.
Hoogte: 86-91 m boven NN.
Status: Naturschutzgebiet.
Algemeen.
Het Stetternicher Wald is een bosgebied ten zuidoosten van Jülich. Het Stetternicher Wald is de laatste rest van het ooit zeer uitgestrekte Hambacher Forst. Dit grote bosgebied is bijna geheel slachtoffer geworden van de bruinkoolwinning. Het Hambacher Forst was in het verleden bekend vanwege zijn spechten. Hier kwam onder meer de Middelste bonte specht (Dendrocopus medius) voor.
Het oorspronkelijke, 200 hectare Königliche Forst, zoals dat in 1895 nog bestond, werd in 1961 voor bijna de helft ingenomen door het Forschungszentrum Jülich.
Flora.
Het Stetternicher Wald kent oude en jonge gedeeltes. In 1886 legde Adam Schwappach twee proefpercelen met Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) aan. Drie van deze bomen zijn inmiddels ruim 120 jaar oud en 30 meter hoog geworden. De stammen zijn opvallend recht en hebben een doorsnede van 70 centimeter. De proefpercelen zijn destijds aangelegd om kennis op te doen met nieuwe exotische houtsoorten in Pruisische bossen.
Een andere bijzonderheid zijn de oude Fladderiepen (Ulmus laevis), waarvan er enkele zelfs 160 jaar oud zijn. De oudere exemplaren vormen fraaie plankwortels. Opvallend is de bloei in het voorjaar, rond eind maart. De bloemen staan aan lange, gebogen stengels.
Verder bestaat het bos uit vrij natuurlijke percelen met onder meer Zomereik (Quercus robur) en Haagbeuk (Carpinus betulus). Ertussen staan hier en daar Zoete kersen (Prunus avium).
In het voorjaar groeien op de bosbodem diverse voorjaarsbloeiers als Bosanemoon (Anemone nemorosa), Muskuskruid (Adoxa moschatellina) en Speenkruid (Ranunculus ficaria). Samen met Overblijvend bingelkruid (Mercurialis perennis) bepalen deze drie soorten begin april het aanzien van grote delen van het bos. Ertussen groeien polen Ruwe smele (Deschampsia cespitosa) en pollen Hondsdraf (Glechoma hederacea). Langs de paden groeien drie soorten viooltjes. Als eerste bloeit Maarts viooltje (Viola odorata) met zijn paarse bloemen, later verschuinen de wat paars-blauwere bloemen van het Lichtsporig bosviooltje (Viola riviniana) en de roodblauwe bloemen van het Donkersporig bosviooltje (Viola reichenbachiana). Klimopereprijs (Veronica hederacaea), Boszegge (Carex sylvatica) en IJle zegge (Carex remota) groeien eveneens op lichte plekken, vooral langs de paden. Een andere fraaie soort langs het pad is Bosereprijs (Veronica montana), herkenbaar aan de rondom behaarde stengels. Verder groeit er veel Bosveldkers (Cardamine flexuosa) met onderaan behaarde stengels.
Op de wat vochtigere plekken in het bos groeit Slanke sleutelbloem (Primula elatior). Deze soort wordt vergezeld door de bos-ondersoort van Pinksterbloem (Cardamine pratensis ssp. nemorosa) die opvallend fors is en een groot eindblad aan de blaadjes heeft, en door Gevlekte dovenetel (Lamium maculatum). Hier en daar groeien kleine populaties Daslook (Allium ursinum). Ongeveer tegelijkertijd bloeit Gevlekte aronskelk (Arum maculatum). Gele anemoon (Anemone ranunculoides) komt er ook zeldzaam voor. In de zomer bloeit onder meer Gele dovenetel (Lamium galeobdolon) en Zevenblad (Aegopodium podagraria) in het bos.
Ook ligt er een perceel met oude Beuken (Fagus sylvatica). In de holtes in deze bomen zitten regelmatig Holenduiven (Columba oenas).
In de ondergroei van een jong beukenbos groeit veel Witte klaverzuring (Oxalis acetosella).
Fauna.
Door de vele kleine poeltjes, waarvan het grootste deel helaas al vrij snel droogvalt, is het gebied ook in trek bij Gewone padden (Bufo bufo) en Bruine kikkers (Rana temporia).
Het bos kent enkele stukken met oude bomen, daardoor komen er ook alledrie de bonte spechten voor. Het meest algemeen is de Grote bonte specht (Dendrocopus major). De onopvallende Middelste bonte specht (Dendrocopus medius) met zijn felrode kop leeft ook in het bos. Door zijn zwijgzame levenswijze is het echter veel moeilijker om deze soort waar te nemen. Holenduiven (Columba oenas) en Boomklever (Sitta europaea) maken gebruik van verlaten spechtengaten. De Groene specht (Picus viridis) meldt zich regelmatig met zijn lachende roep. Wilde zwijnen (Sus scrofa) wroeten grote delen van de bosbodem om en zoelen in de poeltjes. De bomen waaraan ze de modder weer afschuren zijn aan de onderkant vaak helemaal wit van de opgedroogde modder en vertonen veel harsplekken door het verwonden van de stam door de slagtanden van de keilers.
Aan de rand van het bos ligt een kolonie van Blauwe reigers (Ardea cinerea).
In het voorjaar kunnen in het bos onder meer Kleine vos (Aglais urticae), Dagpauwoog (Inachis io), Klein geaderd witje (Pieris napi), Oranjetipje (Anthocharis cardamines) en Boomblauwtje (Celastrina argiolus) worden gezien.
Onderweg in het gebied.
Het Stetternicher Forst kent diverse ingangen. Een parkeerplaats ligt bij het Forsthaus Stetternich aan het einde van de Alte Dürener Straße te Jülich. Vanaf hier kunt u het mooiste deel van het bos goed bekijken. Loop hiertoe eerst rechtdoor in het verlengde van de rijweg tot bij het hekwerk van het Forschungszentrum Jülich, ga daar rechtsaf en op een T-splitsing weer linksaf. Op een volgende T-splitsing weer linksaf en deze weg helemaal uitlopen tot bij de parkeerplaats. Deze ronde is circa 3 km lang.
Tijd.
De mooiste tijd om het gebied te bezoeken is de periode van de voorjaarsflora, vanaf eind maart tot eind april. Trek voor een bezoek aan het gebied 2-3 uur uit.