Ligging: Kreis Euskirchen, gemeente Kall, nabij het dorpje Keldenich.
Onder bescherming sinds: 1982
Oppervlakte: 2,5 hectare.
Hoogteligging: 460 tot 480 meter boven NN.
Algemeen.
Aan het uiteinde van het dorp Keldenich langs de oude weg naar Dottel ligt de Tanzberg. De resten van een oude loodmijn zijn hier nog te herkennen. De winning hier werd reeds in de 15e en 16e eeuw vermeld, maar is vermoedelijk nog veel ouder. Waarschijnlijk hebben de Romeinen hier al naar ertsen gegraven. De oudere sporen van mijnbouwactiviteiten zijn echter verdwenen door de latere winning. Er vindt hier een grasland met zinkflora, waarin ook allerlei andere plantensoorten groeien. Verder ligt er een kalkgrasland met een bijzondere flora en fauna.
Geologie.
Door het opstijgen van heet mineraalhoudend water door spleten in de aardkorst konden zich metalen in de poriën van het kalkgesteente afzetten. Dit zijn zogenaamde hydrothermale afzettingen. De spleten in het Devonisch en Carbonische kalksteen ontstonden door de vorming van de Eifel en Ardennen, waarbij de gesteenten geplooid en verschoven werden.
Hydrothermale afzettingen worden normaal veroorzaakt door magmavorming op grote diepte veroorzaakt. Met lood verzadigde waterige oplossingen werden onder hoge druk en bij hoge temperaturen ook in het Buntsandstein bij Mechernich geperst. Hierbij ontstonden loodafzettingen die zo dik waren dat ze geschikt waren om af te graven. Ook het nabijgelegen kalkgesteente dat bij Keldenich te vinden is, werd hierbij met lood verzadigd. Bij Keldenich ligt namelijk een storingszone in het Buntsandsteen waarin Devonische mergel- en dolomietgesteentes aan de oppervlakte komen. Het terrein ligt aan de rand van de Sötenicher Kalkmulde op het gebied van een voormalige loodgroeve. Verschillende mineralen, met name Curussit, zijn hier en in de steengroeve bij Keldenich te vinden.
Mijnbouw.
De oudste mijnactiviteiten vonden hier al plaats in de Keltische tijd. In schachten en op stortbergen uit die tijd zijn Keltische munten gevonden. De naam “Keldenich” zou ook op de aanwezigheid van Kelten wijzen. In de Romeinse tijd werd de Tanzberg een belangrijk centrum voor de winning van looderst. De Romeinse waterleiding die in de 2e eeuw na Christus werd aangelegd tussen Nettersheim en Keulen doorsnijdt enkele schachten en de zanden die over zijn van een Romeinse ertswasserij. Door de inval van de Vandalen en de Hunnen in de 5e eeuw werden de mijnen verlaten en pas rond de 10e eeuw begon men weer opnieuw met het winnen van erts. In de Middeleeuwen, om precies te zijn in 1394, wordt in een oorkonde melding gemaakt van mijnbouw op de Tanzberg. In vergelijking tot de omliggende groeves rondom Mechernich was de Tanzberg echter slechts van gering belang. Nu getuigt een kleine stortberg nog van de mijnbouwgeschiedenis. De grond is vervuild met grote hoeveelheden lood , meer dan 10 gram lood per kilogram grond.
Flora.
Het gebied bestaat uit een kleinschalig geheel met bosschages, kleine plasjes, bos en graslanden. Her en der in het gebied zijn plekken te vinden die belast zijn met zware metalen. Op deze grindige plekken groeit soms helemaal niets omdat de vervuiling te sterk is. Vaak komt er metaalhoudend grind aan de oppervlakte. De enige, spaarzame begroeiing wordt gevormd door korstmossen.
Op iets minder belaste plekken groeien metallophyten, planten die zijn aangepast aan het groeien op metaalhoudende bodems, zoals Engels gras (Armeria maritima ssp. halleri) en Blaassilene (Silene vulgaris ssp, humilis).
Andere plekken zijn weinig of niet vervuild, ze dragen een heide-achtige vegetatie met Struikheide (Calluna vulgaris), Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus), Grove den (Pinus sylvestris) en Ruwe berk (Betula pendula) groeien. Naast metallophyten komen er ook andere fraaie soorten voor, onder meer planten van kalkhoudende grond. Dit komt door de kalk in de bodem. Voor planten is de verhouding tussen kalk en lood van groot belang. Kalk vermindert namelijk de schadelijke invloed van de zware metalen op de planten, zodat metallophyten in gebieden met een kalkhoudende bodem hogere loodconcentraties kunnen verdragen dan op zure bodems. Op de kalkgraslanden, die weliswaar nog met lood belast zijn, maar dit in mindere mate, groeit onder meer Bittere vleugeltjesbloem (Polygala amarella), Voorjaarsganzerik (Potentilla verna), Knolsteenbreek (Saxifraga granulata), Knolboterbloem (Ranunculus bulbosus), Echte sleutelbloem (Primula veris), Kleine pimpernel (Sanguisorba minor) en Driedistel (Carlina vulgaris). Er komt ook een aantal soorten gentianen voor waaronder Duitse gentiaan (Gentianella germanica), Franjegentiaan (Gentianella ciliata) en Kruisbladgentiaan (Gentiana cruciata). Van deze laatste soort werden in 2002 nog slechts 3 exemplaren gezien, dus er moet gevreesd worden dat de soort inmiddels verdwenen is. Bij een bezoek in 2010 werd de soort niet teruggevonden. In de herfst bloeit er Herfsttijloos (Colchicum autumnalis).
In de bermen groeit veel Bloedooievaarsbek (Geranium sanguineum). Twee bijzondere schermbloemigen in dit gebied zijn Karwijvarkenskervel (Peucedanum carvifolia) en Steppeseseli (Seseli annuum). Verder groeit er veel Beemdkroon (Knautia arvensis), Duifkruid (Scabiosa columbaria), Echt walstro (Galium verum) en Kluwenklokje (Campanula glomerata). De twee nogal op elkaar lijkende soorten Knoopkruid (Centaurea jacea) en Grote centaurie (Centaurea scabiosa) kunnen aan het geveerde blad van de laatste soort eenvoudig onderscheiden worden. Een niet zeer algemene soort is ook Zaagblad (Seratula tinctoria).
Bijzondere plantensoorten in de heide-achtige vegetatie zijn Prachtanjer (Dianthus superbus), Verfbrem (Genista tinctoria), Pijlbrem (Genista sagitalis) en Grote tijm (Thymus pulegioides). Bijzonder is het parasitaire Duivelsnaaigaren of Klein warkruid (Cuscuta epithymum).
Twee miniscule, bijzondere varentjes die met enige moeite gevonden kunnen worden zijn Maanvaren (Botrychum lunaria) en Addertong (Ophioglossum vulgatum).
Fauna.
In het gebied komen enkele bijzondere vlindersoorten voor. Het Dambordje (Melanargia galathea) vliegt er in grote aantallen. Ook de statige Keizersmantel (Argynnis paphia) is er veel aanwezig. Ook leven er diverse soorten Sprinkhanen, waarvan de Wrattenbijter (Decticus verrucivorus) de meest bijzondere is.
Bedreigingen.
Het gebied is aangewezen als natuurreservaat maar wordt desondanks bedreigd door dichtgroeien met struiken vanuit de omliggende bossen. In 2010 werd er verruiging van het zinkgrasland vastgesteld, evenals een forse uitbreiding van de opslag van Framboos (Rubus idaeus). Ook moet ervoor opgepast worden dat de bossen niet te dicht worden en de hier levende planten en dieren hier niet uit verdwijnen.
Onderweg in het gebied.
Er lopen geen echte paden door het terrein, vanaf de veldweg langs het terrein is het een en ander te zien, betreden van het terrein is echter ook geen probleem.
Tijd.
De beste tijd is tussen eind mei en eind juni en van begin augustus tot begin september. Bijzonder is de massale bloei van de Prachtanjer omstreeks begin augustus. Tot in september is het gebied aantrekkelijk vanwege de bloei van de gentianen. Voor het bezoek kan men ongeveer 1 uur rekenen, hoewel de geïnteresseerde florist of entomoloog er zeker veel langer wil blijven.