Turfkoelen.
Ligging: Nederlands-Limburg, ten oosten van Herkenbosch.
Hoogteligging: 30 meter boven N.A.P.
Oppervlakte: 16 hectare.
Beheerder: Stichting het Limburgs Landschap (8 hectare)/ Gemeente Roerdalen (8 hectare).
Onder bescherming sinds: 1956 (Stichting het Limburgs Landschap).
Algemeen.
De Turfkoelen, ook wel het Laumansven genoemd, is een natuurreservaat in een oude meander van de Roer ten oosten van Herkenbosch. De naam is afkomstig van het turfsteken dat rond 1850 hier plaatsvond. In het verleden, tot rond 1920, werd de vegetatie in het ven met platbodemvaartuigen gemaaid. Het maaisel, onder meer bestaande uit Holpijp (Equisetum fluviatile), werd gebruikt als stalstro. In die tijd was het ven in handen van de houthandelaren familie Geraedt-Lauman, waarmee de tweede naam verklaard is. In 1956 werd met het geld dat in het kader van het 25 jarig jubileum van de Stichting het Limburgs Landschap bijeengebracht was, de helft van het gebied aangekocht. De andere helft, aan de andere kant van een weg, is in eigendom van de gemeente Roerdalen.
Geologie.
De Turfkoelen liggen aan de voet van een breukenstelsel dat samenhangt met de Peelrandbreuk. Dit laagterras heeft zich gevormd in het Weichselien (125.000-10.000 jaar geleden). De Turfkoelen liggen in een voormalige meander van de Roer.
De ondergrond bestaat uit vlierveengronden van circa 1,20 meter dikte, met daaronder zand. In de westelijk van de Turfkoelen gelegen weilanden bestaat de bodem uit weideveengronden op mesotroof broekveen. Hier is de ondergrond nat. Ten zuiden van de Turfkoelen heeft de Roer in het verleden klei afgezet, die nu nog terug te vinden is als poldervaaggronden.
Mycologie.
In het gebied komt een aantal soorten paddenstoelen voor die kenmerkend zijn voor de bossen op zandbodems. Mycorrhiza-soorten als de Vliegenzwam (Amanita muscari) en Gele knolamaniet (Amanita citrina), maar ook saprofieten als Gewone aardappelbovist (Scleroderma citrina), waarop de zeldzame Kostgangersboleet (Boletus parasiticus) parasiteert. Andere opruimers zijn de Grote stinkzwam (Phallus impudicus) met zijn merkwaardige uiterlijk, en de Roestvlekkenzwam (Collybia maculata). De Botercollybia (Collybia buteracea var. asema) groeit op bladafval. Op afstervende en dode berken groeit de parasitair en na de dood van zijn gastheer saprofytisch levende Berkenzwam (Polyporus betulinus). De dode stronken en stammen worden erna verder afgebroken door Spekzwoerdzwammen (Merulius tremellosus), Sombere honingzwam (Armellaria ostoyae) en Gewone zwavelkopjes (Hypholoma fasciculare). Aan de voet van Ratelpopulieren (Populus tremula) groeit de Populierenmelkzwam (Lactarius controversus). Onder berken groeit de Gele berkenrussula (Russula ochroleuca) en de Gewone berkenboleet (Leccinum scabrum). Ook de Gewone krulzoom (Paxillus involutus), eveneens een mycorrhiza, is er veel aanwezig. Op de voedselrijke grond langs de doorgaande weg groeit de saprofitische Witte kluifzwam (Helvella crispa).
Flora.
Droge bossen.
Rondom de Turfkoelen ligt een hoge, zandige wal, de Hoge Wal. Deze hogere delen worden ingenomen door gemengd bos. In dit bos met Grove dennen (Pinus sylvestris), Zomereik (Quercus robur) en Ruwe berk (Betula pendula) groeit veel Lijsterbes (Sorbus aucuparia), braam (Rubus spec.), Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus) en Sporkehout (Rhamnus frangula). Helaas staat ook de neofiet Amerikaanse vogelkers of Bospest (Prunus serotina) veel in dit bos. In de struiken groeit Gewone kamperfoelie (Lonicera periclymenum). De ondergroei bestaat uit Bochtige smele (Deschampsia flexuosa), Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata), Pijpenstrootje (Molinia caerulea), Schermhavikskruid (Hieracium umbellatum). In de moslaag groeit onder meer Klein platmos (Plagiothecium laetum), Gewoon pluisjesmos (Decranella heteromalla) en Gewoon peermos (Pholia nutans).
Broekbossen.
Het laagste gedeelte bestaat uit open water, omringd door broekbossen. In deze broekbossen, met onder meer Zwarte elzen (Alnus glutinosa), Grauwe wilgen (Salix cinerea) en Geoorde wilgen (Salix auriculata), staan veel veenmossen (Sphagnum spec). Er groeit onder meer Gewoon veenmos (Sphagnum palustre). De hogere planten in dit moerasbos met hier en daar gedeelten met water, zijn onder meer Melkeppe (Peucedanum palustre), Gewone wederik (Lysimachia vulgaris), Wolfspoot (Lycopus europaeus), Hennegras (Calamagrostis canescens), Kale jonker (Cirsium palustre), Mannagras (Glyceria fluitans), Zompzegge (Carex curta), Elzenzegge (Carex elongata), Gele lis (Iris pseudacoris), Watermunt (Mentha aquatica) en Bitterzoet (Solanum dulcamara). Hier en daar groeit Brede stekelvaren (Dryopteris carthusiana) en Wijfjesvaren (Athyrium filix-femina). Er staat ook veel Gewimperd veenmos (Sphagnum fimbriatum). Een bijzonderheid is het Moerasviooltje (Viola palustris).
De zuurdere broekbossen met Zachte berk (Betula pubescens) zijn vaak openener. In de ondergroei staan dwergstruiken, varens en grasachtigen. De moslaag bestaat uit drie soorten veenmossen, namelijk Groot veenmos (Sphagnum crassicladum), Fraai veenmos (Sphagnum fallax) en Gewimperd veenmos (Sphagnum fimbriatum). Ertussen groeit Sliertmos (Calliergon stramineum). In de waterpartijen in het bos bloeit in de voorzomer Waterviolier (Hottonia palustris). Hier en daar groeit Waterdrieblad (Menyanthes trifoliata) in de bossen.
Ruigtes.
De ruigtes met een matig tot zeer voedselrijke, natte bodem zijn begroeid met Moeraszegge (Carex acutiformis), Harig wilgenroosjes (Epilobium hirsutum), Wolfspoot (Lycopus europaeus), Gewone engelwortel (Angelica sylvestris), Rietgras (Phalaris arudinacea), Gele lis (Iris pseudacoris) en Echte valeriaan (Valeriana officinalis).
Verlandingsvegetaties.
De verlandingsvegetaties zijn begroeid met Grote waterweegbree (Alisma plantago aquatica), Hoge cyperzegge (Carex pseudocyperus), Pluimzegge (Carex paniculata) en Kattestaart (Lythrum salicaria). Hier en daar drijven de lange ronde stengels van Waterdrieblad (Menyanthes trifoliata) in het water. In april stijgen hieruit witte bloemtrossen op met prachtige rode buitenkanten. Twee andere bijzondere soorten zijn Waterscheerling (Cicuta virosa) en Grote boterbloem (Ranunculus lingua). Waterscheerling is een zeer zeldzame soort in de regio. Opvallend is de holle wortelstok. Waterscheerling groeit samen met Hoge cyperzegge op de drijftillen in de verlandingszone aan de rand van het open water. De vegetatie op deze drijftillen heet ook de Waterscheerling-Cyperzegge-associatie (Cicuto-Caricetum pseudocyperi). De drijftillen worden gevormd door samengedreven plantenresten zoals de wortelstokken van Gele plomp. Al naar gelang het verlandingsstadium kan de vegetatie op de drijftillen verschillen. Vaak groeit er Waterdrieblad, Holpijp (Equisetum fluviatile) en Stijve zegge (Carex elata) op. In de zomer bloeien er vaak Moerasandoorn (Stachys palustris), Watermunt (Mentha aquatica), Grote wederik en Tenger walstro (Galium palustre ssp.palustre). Ook Grote boterbloem, met zijn opvallend grote bloemen, voelt zich hier thuis. Langs het open water groeit Wateraardbei (Potentilla palustris).
Langs de rand van de verlandingszone groeien de hoge bulten van de Pluimzegge. Daartussen, maar vaak slechts met enige moeite, groeien Melkeppe (Peucedanum palustre), Moeraszegge (Carex acutiformis), Gele lis (Iris pseudacoris) en Grote kattenstaart (Lythrum salicaria). Deze Pluimzeggegemeenschap (Caricetum paiculatae) gaat vaak na verloop van tijd over in bos. Op de wat drogere plekken kunnen zich Grauwe wilg (Salix cinerea) en Zwarte els (Alnus glutinosa) vestigen.
In het water groeit op enkele plaatsen Gele plomp (Nuphar lutea).
Graslanden.
De vochtige weilanden aan de rand van het gebied zijn begroeid met Gewoon reukgras (Anthoxanthum odoratum), Pinksterbloem (Cardamine pratensis), Echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi), Penningkruid (Lysimachia nummularia), Moerasrolklaver (Lotus corniculatus), Gewoon haakmos (Rhytiadelphus squarrosus) en Gewoon puntmos (Calliergonella cuspidata).
Fauna.
In het relatief kleine gebied leven toch twee grote hoefdieren, namelijk het Ree (Capreolus capreolus) en het Wild zwijn (Sus scrofa). De eerste soort is af en toe te zien als hij in de schemering langs de bosrand staat te grazen. Het Wild zwijn is echter veel schuwer en is eigenlijk alleen aan zijn sporen, zowel zoelplekken met bijbehorende veegbomen als wissels, waar te nemen. De Wilde zwijnen komen van de dichtbij gelegen Meinweg, anno 2010, één van de twee officieël toegelaten leefgebieden voor deze soort in Nederland.
Er leven ook allerlei kleine zangvogels, waaronder Koolmees (Parus major), Roodborst (Erithacus rubecula), Winterkoning (Trochlodytes trochlodytes), Boomklever (Sitta europaea) en Vink (Fringila coelebs). Twee soorten spechten zijn de Grote bonte specht (Dendrocopus major) en de Groene specht (Picus viridis). Onder de 20 soorten libellen is de Gevlekte glanslibel (Somatochlora flavomaculata), een metaalgroene libel met geelachtige vlekken aan de onderzijde van de basis van het achterlijf, de meest bijzondere soort. Het Landkaartje (Araschnia levana) is één van de dagvlinders die het gebied rijk is.
Onderweg in het gebied.
Het gebied is toegankelijk vanaf de weg tussen Etsberg en Herkenbosch. Om het oostelijke deel leidt een vrij smal wandelpad en tussen de beide gedeelten door een brede veldweg.
Tijd.
Voor een bezoek aan het gebied volstaat een uur.