Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Vijlenerbossen

     

Ligging: Zuid-Limburg, tussen Selzerbeek en Geul.

Onder bescherming sinds:

Oppervlakte:

Hoogteligging:

Algemeen.


Op de hoogste delen van oostelijk Zuid-Limburg ligt een uitgestrekt boscomplex, het Vijlenerbos. De Vijlenerbossen vormen het grootste boscomplex van Zuid-Limburg. De bossen liggen op het plateau tussen de dalen van de Geul in het westen en van de Selzerbeek in het oosten.De verschillende deelgebieden dragen diverse namen. Het meest westelijk ligt het Elzetterbos, dit grenst aan Mechelen en Rott. Ten zuiden van de Epenerbaan strekt zich het Malensbosch uit, terwijl aan de noordkant hiervan het Kerper- en het Holsetterbos naast elkaar liggen. Het Schimperbosch vormt de verbinding met het bos op de Vaalserberg. Dit bos bestaat uit een afwisseling van loof- en naaldbossen. Ongeveer 75% is loofbos, waarvan 40% eiken-berkenbos, en ongeveer 25% van het bos is naaldbos (driekwart hiervan is Fijnspar (Picea abies). Dit zijn grotendeels jonge bossen, die vanwege de bosbouw worden aangeplant. Hier en daar zijn ook oudere bomen te vinden. Vaak zijn dit grensbomen. Zo staan er heel wat geknotte Haagbeuken op de Nederlands-Belgische grens. Ook dwars door het bos lopen hele rijen geknotte Haagbeuken. Dat het bos zo jong is heeft te maken met de geschiedenis. Het bos werd vroeger als hakhout geëxploiteerd. Rond de Tweede Wereldoorlog werden de oude hakhoutbossen opgeruimd en op de staatsgronden werden monoculturen van snel groeiende naaldbomen geplant. Dit verklaart het relatief hoge aandeel van Fijnsparren en Lorken (Larix ) in de Vijlenerbossen.
Elders werd vierkante blokken van loofbomen aangeplant. Vaak is dit blokpatroon nog goed herkenbaar in de huidige aanplant. Het meest waardevol zijn de oude hakhoutpercelen die zoveel mogelijk met rust zijn gelaten. Hier komen bomen van verschillende leeftijden en verschillende soorten voor. Van het totale gebied wordt ongeveer 200 hectare, met name gelegen in het Kerperbos, het Schimperbos en bij Zevenwegen, niet beheerd en aan de natuurlijke ontwikkeling overgelaten (Hustings, 2008). Midden in het bos is een stuk aangewezen als bosreservaat.

Historisch gebruik van het bos.

In het verre verleden was het Vijlenerbos eigendom van de abdij van Burtscheid. In 1319 schonk Arnold van Gymenich (het huidige Gemmenich in België), heer van Setterich, het bos met aanhorigheden aan de abdis van de abdij van Burtscheid. Het bos was lange tijd in gemeenschappelijk beheer, dit goldt onder meer voor het Elzetter-, Malens-, Kerper- en Holsetterbos. De Vijlenerbossen werden door de Noaberschap der Villender Rotten, de zes buurtschappen en gehuchten Camerig, Cottessen, Ginsterberg, Mamelis, Rott en Vijlen, beheerd. De Noaberschap hield tweemaal per jaar zitting (vroegdag) op de Vijlener Dreysschen en wel in mei en op St. Remysdag (1 oktober). Uit oude horigheidsverhoudingen stamde nog het collectieve gebruiksrecht op het bos dat bij de inwoners van Vijlen lag. Op de derde dag na Sint-Maarten in het jaar 1539 sloten de abdis van Burtscheid en de inwoners een overeenkomst. Hierin werd een bosreglement vastgelegd dat 22 artikelen telde.
Volgens de overeenkomst mochten de noaber jaarlijks een kavel hout uit het bos halen. In de gemeenschappelijke bossen mocht hakhout gehakt worden en er mochten takkenbossen gesprokkeld worden. Hout voor bonestaken en rijshout voor bezems mochten ook uit het bos worden gehaald. Dit alles was echter wel aan strenge regels gebonden. Het kappen van hout was bijvoorbeeld alleen in bepaalde periodes toegestaan. Ook mochten bomen en struiken bij de afvoer niet beschadigd worden. Ook werd in de bossen vee geweid, dit mocht jaarlijks na 1 november. Op het juist naleven van de regels werd door twee boswachters controle uitgeoefend. Tijdens de halfjaarlijkse zitting van de Noaberschap werd bekeken wie de bosreglementen had overschreden en een boete kreeg. Op 13 november 1600 werd in een aanvullend reglement, het Vijlener Beusch Recht, bepaald dat het hout uit het bos jaarlijks verdeeld werd over de bewoonde huizen.
Met de komst van de Franssen in 1742 raakte de abdij van Burtscheid het bos kwijt en kwam er een langdurige strijd tussen de gemeente Vaals en de Noaberschap om het bezit van het bos. Pas op 27 juni1940, toen de bossen door de staat onteigend werden, kwam er een einde aan de Noaberschap der Villender Rotten. Direct na de oorlog deden de inwoners van de Vijlener Rotten nog een vergeefse poging om de oude bosrechten terug te krijgen. Andere delen die reeds in bezit van gemeenten en particulieren waren, werden aan Staatsbosbeheer verkocht. In het Holsetterbos gelden de oude bosrechten nog steeds. Dit bos is nog steeds eigendom van het gelijknamige gehucht. De gebruiksgerechtigden mogen, naast hoeve Einrade en de hoeve Vaalsbroek, jaarlijks een deel van het bos kappen. Het gehele bos zou zo een doorlooptijd hebben van 13 jaar !
Langs de grens staan ook heel wat wegkruisen. Onder meer voor een aantal Russische krijgsgevangen die hier tussen 1914 en 1918 stierven. Opvallend is dat veel kruisen in deze omgeving een Duitse tekst dragen.
Opmerkelijk zijn ook een aantal grafheuvels in het Malensbos. Deze stammen uit de Bronstijd.

Klimaat.

Door zijn hoge ligging, bijna alle delen van het bos liggen ruim boven de 200 meter boven NAP en behoren daarmee dus tot het echte heuvelland, is het klimaat hier ook nogal afwijkend. In de winter valt hier vaak sneeuw en is het een echte trekpleister voor toeristen en dagjesmensen. Deze zoeken dan massaal het bos op. Wanneer dat het geval is, is het dan ook vaak een drukte van belang, omdat de Vijlenerbossen en de Vaalserberg vaak de enige plekken in Nederland zijn waar geskied of gelanglauft kan worden. Een bekende uitvalbasis in het bos is Boscafé het Hijgend hert, de enige berghut van Nederland. Dit cafe is gebouwd op de plek van de voormalige kinderboerderij in het Vijlenerbos.
Door zijn hoge ligging vangt het bos ook vaak als eerste de regenbuien op. Jaarlijks vallen hier 800 tot 900 millimeter neerslag.
Aan de rand van het bos ontspringen daardoor allerlei beekjes, waarvan de noordelijke, waaronder de Zieversbeek, de Hermansbeek en de Harlesbeek naar de Selzerbeek afwateren. De beekjes aan de zuidkant, zoals de Cottesserbeek en de Klitserbeek wateren daarentegen af naar de Geul. Het bos groeit op een zure ondergrond die bestaat uit het zogenaamde vuursteeneluvium. Hierbij is door het humuszuur uit de bladeren de kalksteen opgelost en bleef alleen de vuursteen over.

Geologie.

Onder het bos bevindt zich Vaalser groenzand, een afzetting uit het Onder-Krijt. Dit zand bevat veel glauconiet en dankt daaraan haar groene kleur. In het Boven-Krijt werd hierop een dik pakket kalksteen afgezet, dat gevormd werd door de kalkskeletten van zeedieren. Gedurende het Tertiair lostte een groot deel van de kalklagen weer op en bleef er een pakket vuursteen, het zogenaamde vuursteeneluvium over. Dit zijn de restanten van een laag kalksteen. De kalksteen is door de inwerking van humuszuren opgelost en de vuursteen bleef over. Tussen de vuursteen ligt een laag zure leem. De kalksteen behoorde tot de formatie van Gulpen.
Andere restanten van het oplossen van kalksteen vormen de vele dolines in het bos. Dit zijn trechtervormige kraters waarin de kalksteen is opgelost waardoor de grond instorte.
In het Vijlenerbos ligt een geologisch monument, de zogenaamde zandsteenblokken. Deze zijn gevormd door verkit zand en ontstaan tijdens het Tertiair.

Mycologie.

Door zijn hoge ligging vangt het Vijlenerbos veel regen op. Daardoor is het er altijd wel vochtig op de bosbodem en zijn er het hele jaar door wel paddenstoelen te vinden. Ook de grote variatie in boomsoorten en het vele dode hout dat zowel rechtopstaand als liggend in het bos te vinden is, draagt bij aan de variatie.
In de monotone sparrenbossen zijn ´s zomers vaak Grote stinkzwammen (Phallus impudicus) te vinden. Ook het Kleverig koraalzwammetje (Calocera viscosa) groeit er.
In de eiken-berkenbossen groeien op de berken vaak Berkenzwammen (Piptoporus betulinus) en Echte tonderzwammen (Fomes fometarius).

Flora.

Door de bodem in combinatie met het ietwat montanere klimaat bestaan de Vijlenerbossen uit wintereiken-beukenbossen en veldbies-beukenbossen. De bossen zijn ten dele aangeplant, maar er liggen ook nog prachtige stukken met Zomereiken-berkenbossen. In deze bossen bestaat de boomlaag voor 100% uit Zomereik (Quercus robur) en Ruwe berk (Betula pendula). Vaak worden deze bomen niet erg hoog, dit komt door de karige ondergrond. In de struiklaag zijn Lijsterbes (Sorbus aucuparia), Sporkenhout (Rhamnus frangula), Mispel (Mespillus germanicus) en Hulst (Ilex aquifolium) te vinden. Daaronder een laag met Adelaarsvarens (Pteridium aquilinum). Verspreid in deze bossen groeit ook Pijpenstrootje (Molinia caerulescens),Pilzegge (Carex pilulifera), Hengel (Melampyrum pratense), Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus), Gewone kamperfoelie (Lonicera periclymenum) en Bochtige smele (Deschampsia flexuosa). Dit zijn bijna allemaal soorten van zure milieu ´s.
In de veldbies-beukenbossen groeien Hulst (Ilex aquifolium), Wilde mispel (Mespilus germanicus) en Trosvlier (Sambuccus racemosus). In de kruidlaag groeien Witte veldbies (Luzula luzuloides), Paars vingerhoedskruid (Digitalis purpurea), Gewoon schaduwkruiskruid (Senecio ovatus) en Kranssalomonszegel (Polygonatum verticillatum).
Op kapvlaktes, vooral daar waar naaldhout gekapt is, ontwikkelt zich vaak binnen enkele jaren een prachtige vegetatie die gedomineerd wordt door Paars vingerhoedskruid (Digitalis purpurea). Fraai hertshooi (Hypericum pulchrum) en Trosvlier (Sambuccus racemosa) zijn ook op dit soort plekken te vinden.
In donkere bossen, vaak beukenbossen, groeit Dalkruid (Maianthemum bifolia). In de eiken-berkenbossen is vaak Lelietje-der-dalen (Convallaria majalis) te vinden.
Het Vijlenerbos behoort tot de hoogstgelegen gebieden van Nederland en kent, mede door de afwijkende neerslag en temperatuur, een andere flora dan andere gebieden. Zo zijn in het bos diverse plantensoorten te vinden die op andere plekken in Nederland ontbreken of zeer zelden te vinden zijn.
Een bijzondere soort die normaliter eerder in de Ardennen of de Eifel verwacht zou kunnen worden, is de Kranssalomonszegel (Polygonatum verticillatum). Deze plant heeft bladeren die in kransen rondom de stengels staan. Eronder hangen in trosjes de bloemen en in de herfst komen hier knalrode bessen voor in de plaats.
Ook een ander plantje uit het heuvelland en middelgebergte is hier te vinden, namelijk de Boswederik (Lysimachia nemorosum). Deze soort kruipt over de grond en heeft gele, stervormige bloemen. Bosereprijs (Veronica montana) en Boswederik zijn langs de meeste bospaden te vinden.
Een verdere bijzonderheid is de Trosvlier (Sambuccus racemosa), die vroeger niet geheel onterecht Bergvlier werd genoemd. De struiken dragen roomwitte bloemtrossen die rechtop staan en trosjes van rode bessen. In de kruidlaag zijn zowel Witte veldbies (Luzula luzuloides), Ruige veldbies (Luzula pillosa) als Grote veldbies (Luzula sylvatica) vertegenwoordigd.
Een andere soort van submontane oorsprong is het Schaduwkruiskruid (Senecio fuchsii), dat in Nederland vrijwel ontbreekt, maar verder in de richting van de Eifel en de Ardennen steeds algemener wordt.

Fauna.

Zoogdieren.

In de dierenwereld vallen ook diersoorten op die elders in Nederland zeer zeldzaam zijn. Aan de rand van het bos leeft op bepaalde plekken de Hazelmuis (Muscardinus avellanarius). Dit kleine diertje heeft een prachtige oranje vacht en een kleine pluimstaart. Het maakt bolvormige nestjes in de struiken aan de bosrand. In het bos leeft de Grote bosmuis (Apodemus flavicollis), die ook wel Geelhalsmuis genoemd wordt. Deze muis heeft keelvlekken die elkaar raken en daardoor lijkt het alsof deze soort een halsband heeft.
Wilde zwijnen (Sus scrofa) zijn regelmatig te gast in het bos, maar pas rond 2006 lijken zich grotere, blijvende populaties te hebben gevestigd. Ook Edelhert (Cervus elaphus) komt zo nu en dan eens op bezoek vanuit het Aachener Wald, maar is hier zeker niet standvastig. Hazen (Lepus europaeus) zijn wel regelmatig in het bos te vinden. In de uitgestrekte Vijlenerbossen zijn nog genoeg rustige plekken waar Reeen (Capreolus capreolus) zich kunnen terugtrekken. Op stille paden zijn ze zelfs overdag waar te nemen.

Vogels.

In de oudere eikenbossen leeft de Middelste bonte specht (Dendrocopus medius), aangezien deze zijn holen graag in oude eiken hakt. Deze soort heeft zich in 1995 of 1996 in het gebied gevestigd en snel uitgebreidt (Hustings, 2008). Middelste bonte specht fourageert graag op dikke dode zijtakken.
Ook de Kortsnavelboomkruiper (Certhia familiaris ssp. macrodactyla) is in deze bossen te vinden. De eerste melding van deze soort in deze buurt was in 1983 in het Kerperbos. In 1993 had de soort zich al flink uitgebreid en tegenwoordig is hij op de meeste plekken wel te vinden. Hij maakt zijn nest doorgaans achter loszittende schors of in spleten in bomen. Beide soorten profiteren van het ouder worden van het bos waarin veel stervende en dode bomen staan. Ze hebben verder voordeel van veel oude en dikke bomen met een ruwe stam, waaronder Zomereik (Quercus robur) en Gewone es (Fraxinus excelsior), waardoor ze veel plaats hebben om voedsel te zoeken (Hustings, 2008).
Een andere bijzondere vogelsoort is het Vuurgoudhaantje (Regulus ignicapillus), welke gebonden is aan middeloude tot oude naaldbossen en waarvan veel dieren afkomstig zijn van de buurpopulaties in de Eifel en de Ardennen (Hustings, 2008). Ook Kruisbek (Loxia pytyopsittacus) en Sijs (Carduelis spinus) broeden regelmatig in deze bossen, evenals Appelvink (Coccothraustes coccothraustes), met name in jaren dat er veel kegels worden gevormd, zoals in 2007 (Hustings, 2008). In de open eiken-berkenbossen is de Fluiter (Phylloscopus sibilatrix) een regelmatige gast. Helaas gaat deze fraaie soort langzaam achteruit. Hij zit vaak op een zijtak de zingen en bij iedere zangbeurt schuift hij weer een boom op.
In oude, gevarieerde loofbossen leven diverse soorten vogels, waaronder Kleine bonte specht (Dendrocopus minor), Glanskop (Parus palustris), Boomklever (Sitta europaea) en Grote bonte specht (Dendrocopus major). Een onopvallende soort is de Houtsnip (Scolopax rusticola), die balts op kleine open plekken in het bos. Hij voert zijn baltsvluchten met name in de schemering uit en valt daardoor bijna niet op.
Onder de roofvogels zijn Wespendief (Pernis apivorus), Havik (Accipiter gentilis), Sperwer (Accipiter nisus) en Buizerd (Buteo buteo) in het Vijlenerbos te vinden. Af en toe broedt ook de Boomvalk (Falco subbuteo) in het gebied. De Bosuil (Strix aluco) is een algemene soort in het bos.
Tot de verbeelding sprekende vogels als Koekoek (Cuculus canorus) en Wielewaal (Oriolus oriolus) komen in lage aantallen ook nog voor.

Onderweg in het gebied.

De Vijlenerbossen zijn enorm uitgestrekt. Er lopen heel wat paden doorheen en zeker op een zonnige zondagnamiddag, of als er sneeuw ligt, is het er behoorlijk druk. Toch zijn er altijd paden te vinden waar het grote publiek niet komt. Een tip: wijk eens van de uitgezette wandelroutes af en je zult merken dat het plotsklaps veel stiller wordt. Bekende startpunten voor een wandeling door het Vijlenerbos zijn de parkeerplaats bij boscafe het Hijgende hert en de parkeerplaats Zevenwegen.

Tijd.

Een bezoek aan de Vijlenerbossen is het hele jaar de moeite waard. Veel bijzondere planten groeien er niet, dus daarvoor hoef je niet in een bepaald seizoen onderweg te zijn. Dat voor paddenstoelen de beste tijd is, spreekt vanzelf. En voor de sneeuw in de winter.

Literatuur.

Hustings, F., R. Pahlplatz & S. Deuzeman, 2008, Bossen in de zuidoostpunt van Limburg en hun bijzondere broedvogels, Limburgse vogels, Roermond, p. 1-11.