Zinkboerenkers is een plant die groeit in graslanden op of in de nabijheid van zinkrijke bodem. Er kunnen ook andere metalen zoals nikkel, cadmium of lood in de bodems optreden. Ze wordt 15-50 centimeter hoog en bloeit van april tot juli. Tijdens de hoofdbloei, in april, domineert het wit van Zinkboerenkers de zinkvegetatie. Soms vindt ´s zomers een tweede bloeifase plaats. De soort is voornamelijk zelfbestuivend. Na de vruchtzetting sterft de plant doorgaans af. De vrucht bestaat uit een hauwtje met daarin meerdere zaadjes. De zaadproductie is meestal rijkelijk en er kan dus een grote zaadvoorraad in de bodem worden opgebouwd. Het is een lichtkiemer. Het is een kortlevende soort die in het eerste levensjaar een rozet vormt en in het tweede of derde jaar één of meer bloeistengels voortbrengt. Zinkboerenkers is plaatselijk vrij algemeen in het Oostelijk Maasdistrict, in de omgeving van Luik, in het bekken van de Vesdre en de Geul en in de omgeving van Aken en Stolberg. In de oosten van de Belgische Kempen (omgeving Balen) is ze zeer zeldzaam en ingeburgerd. Afgezien van geïsoleerde vindplaatsen bij Osnabrück en bij Blankenrode is het een endemische soort uit het Rijnland. Waarschijnlijk is het een Ijstijdrelict dat endemisch was in het Akens-Luikse gebied en vandaar naar Osnabrück en Blankenrode is gebracht. Dit is af te leiden uit het feit dat deze populaties genetisch identiek zijn. Ze is niet perse aan zinkgraslanden gebonden, maar groeit ook langs de spoordijken van de ertsmijnen en in het bereik van voormalige ertsmijnen, zoals in het dal van de Ahr. Ook bij OSOok groeit ze op bodems met een normaal zinkgehalte, waarop andere planten evengoed kunnen groeien. Wel is opvallend dat de lokale populaties van metaalrijke bodems toleranter voor de desbetreffende metalen zijn dan de populaties van normale bodems. De metalen die wel opgenomen worden, worden zo opgeslagen dat ze niet meer giftig zijn voor de planten. Dit gebeurt door ze op te nemen in de vacuole, waar ze eigenlijk geen kwaad meer kunnen. Zinkplanten kunnen dit opslaan veel sneller dan gewone plantensoorten omdat ze meer transporteiwitten hebben. Hiertoe heeft Zinkboerenkers vaatbundels die redelijk zijn verhout om te voorkomen dat de metalen eerder vrij komen dan op het moment dat ze in de vacuole van de bladcellen zitten. De plant wil dus voorkomen dat de metalen uit de vaatbundels weglekken en hierdoor schade aan onder meer de wortelcellen veroorzaken. Dit noemen we hyperaccumulatie, een techniek die wordt toegepast door een kortlevende soort als Zinkboerenkers. De bladeren van deze soort kunnen op basis van hun drooggewicht vaak meer dan 1% zink en soms meer dan 0,1% cadmium of 1% nikkel bevatten. Zink kan de soort in al haar populaties opnemen, het opnemen van cadmium en nikkel komt slechts op enkele plekken voor. Deze hoeveelheden zijn voor vrijwel alle levende wezens dodelijk. Toch komen de hyperaccumulatoren ermee uit. Waarschijnlijk beschermd de extreme metaalconcentratie in de plant tegen insecten vraat. Als na verloop van tijd toch teveel metalen in de plant zijn opgeslagen, sterft de plant.
Het lukt hen echter wel om ervoor te zorgen dat de zaden en kiemplanten vrij te houden van zware metalen. Deze zijn namelijk heel gevoelig voor de zware metalen