De Breinigerberg kent reeds een oude mijnbouwgeschiedenis. Al in de Romeinse tijd vond hier mijnbouw plaats. In de tijd van de messingindustrie in Stolberg, van de 16e tot de 19e eeuw, vond hier kleinschalige mijnbouw plaats. Veel kuilen, de zogenaamde Pingen en Packen, herinneren hier nog aan. Men won destijds galmei dat gebruikt werd in de messingindustrie. In het midden van de 19e eeuw werden de vele kleine mijntjes samengevoegd tot een grotere concessie. De ertsen die vanaf toen gewonnen werden, werden vooral gebruikt voor de zinksmelterijen Velau, Münsterbusch en Birkengang.
Tussen 1850 en 1870 waren hier jaarlijks 500 mijnwerkers aan het werk. Gezamenlijk wonnen ze per jaar 3.000 tot 6.600 ton erts. In de mijn Breinigerberg werd zowel galmei als schalenblende gewonnen. De ertsen lagen in gangen en verdiepingen bij en boven elkaar.
De mijn Breinigerberg werd ontwaterd door vanuit het dal van de Vicht afwateringsgangen te graven, zodat het water door het natuurlijke verval uit de mijn stroomde. De mijngangen onder het deze afwateringsgangen werden met pompen drooggepompt en dit was zo natuurlijk eenvoudiger en doelmatiger dan wanneer het water helemaal tot aan de oppervlakte moest worden gepompt. Na het sluiten van de mijn werden de afwateringsgangen van de Fetisschacht en de Mariaschacht compleet afgesloten, zodat het grondwater hierin kon worden vastgehouden en gebruikt kon worden bij de waterwinning. De mijn Breinigerberg sloot haar poorten in de oorlogsjaren 1870-1871, maar na een voorbereidingtijd van één jaar volgde in 1881 een kortdurige doorstart. De definitieve sluiting was in 1883. De mijn had toen een diepte van 105 meter bereikt. Doorslaggevend voor het sluiten waren de problemen met het grondwater. Een ander probleem was de Frans-Duitse oorlog. Veel mijnwerkers waren toen in krijgsdienst en daardoor was er een gebrek aan werkkrachten. Dit betekende dat de winning op een lager pitje kwam te staan, hoewel voor het wegpompen van het water evenveel mankracht gebruikt moest worden. Bovendien ontbrak het aan mankracht om nieuwe gangen aan te leggen. Dit had tot gevolg dat op een gegeven moment alle bestaande gangen uitgeput waren en er geen nieuwe waren voorbereid, waardoor er geen productie kon worden gemaakt en er dus geen inkomsten binnenkwamen.
Na het sluiten van de mijn bleef er een industrieël braakland over. Het gebied werd tot 1980 als militair oefenterrein gebruikt en sinds 1990 is het natuurreservaat.
Tegenwoordig is het oppervlak van dit gebied nog duidelijk herkenbaar als pingenlandschap. Verspreid in het terrein liggen de diverse kuilen ofwel Pingen, waar men eertijds naar erts groef.