Zinkmijn Schmalgraf.
De mijn Schmalgraf, gelegen in het dal van de Hohnbach nabij La Calamine, werd in de 15e eeuw Comborn genoemd. Later heette ze ook wel Drieschschacht of Klousterschacht. De laatste exploitatie liep van 1868 tot 1932. De mijn had een diepte van 190 meter, hetgeen uitzonderlijk diep is voor Belgische ertsmijnen. Tussen 1862 en 1867 werd een mijngang gegraven, om zo het transport van het erts naar de ertswasserij in Preußisch Moresnet te vergemakkelijken. Deze mijngang werd genoemd naar de toenmalige directeur, Oskar Bilharz, en heette Oskarstollen. Vanaf de Oskarstollen werd parallel aan de Hohnbach een smalspoor gebouwd die het erts verder transporteerde. In de dagbouwgroeve langs de Hohnbach werkten toen ongeveer 30 mijnwerkers. In de onderaardse groeve werkten nog eens 120 mijnwerkers. In totaal werd in de mijn 645.979 ton ruw erts gewonnen.
In de mijn “Schmalgraf” werd vooral schalenblende gedolven vanwege het lood (galeniet). Toen de loodwinning onrendabel werd, werd de mijn gesloten. Tegenwoordig zou de mijn niet meer gesloten zijn, omdat er nog voldoende zink in zit om de mijn rendabel te blijven exploiteren.
Het schachtgebouw van de mijn staat nu op particulier terrein.
Voor de Oskarstollen ligt nu een prachtige zinkweide. Oorspronkelijk was dit een soort doline, die volgestort is met laagwaardig erts en afvalgesteente.